Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:3620, AWB-13_2477
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:3620, AWB-13_2477
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 februari 2014
- Datum publicatie
- 17 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:3620
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:1521, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:2896, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-13_2477
Inhoudsindicatie
De ontvanger heeft belanghebbende een termijn van twee dagen geboden om te worden gehoord. De rechtbank oordeelt deze termijn onredelijk kort, zodat belanghebbende de reële mogelijkheid is onthouden om gehoord te worden. Op verzoek van belanghebbende voorziet de rechtbank zelf in de zaak.
Belanghebbende is ook na zijn uitschrijving in het Handelsregister als bestuurder bemoeienis met de dagelijkse gang van zaken bij de BV blijven houden. Hij is terecht als feitelijke bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de BV.
Omdat de ontvanger bij nader inzien van mening is dat belanghebbende ten onrechte ook aansprakelijk is gesteld voor de kosten en invorderingsrente, is het beroep gegrond verklaard.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/2477
Uitspraak van 20 februari 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te Schinveld,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 28 november 2012 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 127.878.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 maart 2013 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 mei 2013, ontvangen bij de rechtbank op 3 mei 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde
[gemachtigde], advocaat te Maastricht, en namens de ontvanger, [verweerder]. Tegelijkertijd zijn, met instemming van partijen, behandeld de zaken bij de rechtbank bekend onder de procedurenummers 13/2477 en 13/2478. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende heeft van 24 juli 2008 tot en met 1 januari 2010 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven gestaan als formeel bestuurder van [A BV](hierna: de BV). Op 1 januari 2011 is belanghebbende bij de BV in loondienst getreden.
Belanghebbende heeft zijn aandelen in de BV op 2 januari 2010 aan [B] (hierna: [B]) verkocht. De levering van aandelen heeft op 9 augustus 2011 plaatsgevonden. [B] staat met ingang van 1 januari 2010 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als formeel bestuurder van de BV.
De inspecteur heeft in 2010 een boekenonderzoek bij de BV ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 2010. Het rapport van dit boekenonderzoek is gedagtekend 10 juni 2011 en behoort in kopie tot de gedingstukken.
De ontvanger heeft bij de BV een onderzoek ingesteld in het kader van de bestuurdersaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW). Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het onderzoek is belanghebbende als feitelijke bestuurder van de BV aangemerkt. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 14 september 2012. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“2.2 Feitelijk bestuurder
Op 14 juni 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden met de heer [B].
In dit gesprek geeft [B] zeer duidelijk aan door [belanghebbende] gebruikt te zijn als stroman omdat hij gepensioneerd was en geen bezittingen had waar verhaal op mogelijk is. [belanghebbende] is de feitelijk bestuurder van de onderneming geweest ook na 1januari 2010. Bij de aankoop van de aandelen van [de BV] in augustus 2011 heeft [B] vooraf € 800 gehad van [belanghebbende] en tijdens de aandelen overdracht bij de notaris weer terug gegeven. [belanghebbende] was volgens [B] de persoon die aan de touwtjes trok en [B] handelde in opdracht van [belanghebbende]. [B] geeft aan dat hij monteur was bij [AII BV].
Op 8 augustus 2012 heb ik een gesprek gehad met [C]. Zij geeft aan sedert jaren hetzelfde administratieve werk (telefoniste, planner en administratie) te hebben gedaan in eerste instantie bij [D BV], welk[e] bedrijf na een faillissement is doorgegaan onder de naam [AII BV]. Zij heeft een arbeidsovereenkomst met [AII BV], echter op haar loonstroken wordt in de kop sinds 1 januari 2011 [de BV] vermeld. De plaats van de werkzaamheden was een tot kantoor omgebouwde garage bij de woning van [belanghebbende]. Op een gegeven moment heeft [belanghebbende] in 2011 richting haar aangegeven dat hij het dienstverband wilde beëindigen omdat er geen werk meer was. Er is toen een vaststellingsovereenkomst afgesloten om het dienstverband tussen [C] en [de BV] te beëindigen. Een afschrift van de vaststellingsovereenkomst heb ik van [C] ontvangen. Deze overeenkomst heeft bij het de ondertekening de naam van [B] echter is i/o getekend. Deze overeenkomst is volgens [C] getekend door [belanghebbende]. [belanghebbende] ziet zij ook als haar baas, op deze wijze handelt hij ook. Hij is degene die volgens [C] zich bezig hield met de dagelijks gang van zaken bij [de BV]. [C] beschrijft de taken van [belanghebbende] als volgt: hij heeft zich voornamelijk bezig gehouden met de Belastingdienst, zijnde het recht trekken van zaken waar [E] mee kwam, de inkoop, het volledig personeelsbeleid, waarbij er de laatste periode diverse ontslagen zijn gevallen omdat het werk terug liep. Het volledig betalingsverkeer werd geregeld door [belanghebbende]. Het inboeken van de administratie in Exact werd geregeld door [belanghebbende]. De verkoop van auto’s werd gedaan door [belanghebbende]. Er zijn door [belanghebbende] wel eens auto’s verkocht waar nog werk voor was. Klachten van klanten werden afgehandeld door [belanghebbende].
Verder geeft [C] aan dat [belanghebbende] tijdens werktijd veel bezig was met rechtszaken die hij privé had lopen. [C] geeft aan dat zij[n] nimmer geweten heeft dat de (formele) bestuurder is gewijzigd naar [B] per 1januari2010 en van de overdracht van de aandelen in augustus 2011. De rol van [belanghebbende] is na de overgang van [D BV] naar [AII BV] en [de BV] altijd hetzelfde gebleven. [belanghebbende] was volgens [C] volledig verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen (…)[de BV].
[B] was monteur van de onderneming. Zij beschrijft [B] als een groot vakman, op zijn vakgebied, echter hij was niet verantwoordelijk voor de gang van zaken in de onderneming en bemoeide zich er ook niet mee. [B] zou destijds richting [C] zijdelings wel eens de opmerking hebben geplaatst: ik ben nu je baas. Maar van de feitelijke invulling daarvan heeft zij nimmer iets gemerkt.
Verder is in het kader van dit onderzoek gesproken met collega [E]. Hij heeft bij [de BV] en [AII BV] een boekenonderzoek ingesteld. Zie de controlerapporten d.d. 10 juni 2011 en 27 juni 2011. Hij geeft aan dat hij door [B] is verwezen naar [belanghebbende] en dat [belanghebbende] de persoon is die hem tijdens het volledige onderzoek te woord heeft gestaan en documenten heeft aangereikt. Naar zijn oordeel is [belanghebbende] ook de feitelijk bestuurder geweest van (…) [de BV].
Op 8 augustus 2012 heb ik gesproken met de curator van [de BV] [curator]. Hij is vanuit zijn onderzoek op dat moment tevens de mening toegedaan dat [B] niet de bestuurder is en kan zijn geweest van [de BV]. Zijn mening is dat [belanghebbende] feitelijk de bestuurder is geweest van [de BV].
Conclusie
Als feitelijk bestuurder van (…) [de BV] dient de volgende persoon te worden aangemerkt:
- [belanghebbende] met BSN nr. [BSN].”
Op 26 november 2012 is conservatoir beslag gelegd op vervoersmiddelen van belanghebbende, na toestemming van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht verleend op 23 november 2013. Op 2 mei 2013 is het conservatoir beslag geconverteerd in een executoriaal beslag.
Bij de bestreden beschikking van 28 november 2012 heeft de ontvanger belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de BV voor een bedrag van € 127.878. Dit bedrag is met inbegrip van een totaalbedrag van € 8.208 aan kosten en invorderingsrente. Belanghebbende is voor de volgende naheffingsaanslagen en bedragen aansprakelijk gesteld:
Belanghebbende heeft hiertegen een bezwaarschrift gedagtekend 4 januari 2013 ingediend. Het bezwaarschrift is op 7 januari 2013 ontvangen. Op 13 februari 2013 is de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In de ontvangstbevestiging schrijft de ontvanger onder meer:
“U kunt uw standpunt mondeling toelichten. Als ik overweeg om niet of slechts deels tegemoet te komen aan uw bezwaar, neem ik contact met u op om hierover een afspraak te maken. Ik verzoek u binnen 8 dagen na dagtekening van deze brief contact met mij op te nemen om een afspraak te maken de relevante stukken in te zien op grond waarvan de beschikking aansprakelijkheid is opgemaakt.”
Op 11 maart 2013 heeft belanghebbende inzage in het dossier gehad. Bij brief van 12 maart 2013 is door de ontvanger nadere informatie verstrekt aan belanghebbende. De brief luidt voor zover hier van belang als volgt:
“Indien u het bezwaarschrift nog verder wil motiveren verzoek ik u [dat] binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief te doen.”
Op 25 maart 2013 is telefonisch door belanghebbende verzocht om de termijn voor de motivering te verlengen tot 2 april 2013. De ontvanger heeft op dat moment telefonisch ingestemd met het verzoek zonder stil te staan bij de gevolgen. Door het inwilligen van dit verzoek zou de termijn van artikel 51 van de IW worden overschreden. Ingevolge artikel 51, tweede lid, letter a, van de IW komt het conservatoire beslag van 26 november 2012 van rechtswege te vervallen indien de ontvanger niet binnen vier maanden na dagtekening van de beschikking van 28 november 2012 uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift, dus uiterlijk op 28 maart 2013.
Op 26 maart 2013 heeft de ontvanger de toezegging telefonisch ingetrokken en is belanghebbende tot 28 maart 2013 gegeven om het bezwaar te motiveren en in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 28 maart 2103 te worden gehoord. Er is geen hoorgesprek (meer) gehouden omdat gemachtigde op 26 en 27 maart 2013 verhinderd was. Telefonisch is door de gemachtigde meegedeeld dat het horen niet binnen de gestelde termijn kon plaatsvinden. Op 27 maart 2013 heeft de gemachtigde het bezwaarschrift nader gemotiveerd.
Op 7 februari 2012 (ontvangst 7 februari 2012) heeft [B] als directeur van de BV bij de ontvanger de betalingsonmacht van de vennootschap gemeld.
3 Geschil
In geschil is ten eerste of de hoorplicht is geschonden. Ten tweede is in geschil of belanghebbende ten tijde van het verschuldigd worden van de belasting als bestuurder van de BV kan worden beschouwd. Ten derde is in geschil of de betalingsonmacht van de BV tijdig en rechtsgeldig is gemeld. Ten vierde is in geschil of belanghebbende kennelijk onbehoorlijk bestuur kan worden verweten. Belanghebbende beantwoordt de eerste en derde vraag bevestigend en de overige vragen ontkennend. De ontvanger neemt het tegenovergestelde standpunt in.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de beschikking aansprakelijkstelling. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.