Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1526, 15/01127
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1526, 15/01127
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 april 2017
- Datum publicatie
- 1 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1526
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2782
- Zaaknummer
- 15/01127
Inhoudsindicatie
De Inspecteur maakt met de aangepaste rapportage aannemelijk dat de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld en, met postverzending aan het woonadres van belanghebbende, bekendgemaakt. De naheffingsaanslag dient wel verminderd te worden tot het over het naheffingstijdvak verschuldigde bedrag. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de boete dient te vervallen en daarmee faalt zijn betoog dat belanghebbende niet in aanmerking zou komen voor een proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01127
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 31 juli 2015, nummer AWB 14/3438 inzake het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende, met dagtekening 24 december 2013, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 opgelegd een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) tot een bedrag van € 53.265 en bij beschikking een boete (hierna: de boete) van € 4.537, alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente) van € 7.470. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij zijn, in één geschrift vervatte, uitspraken van 16 mei 2014 afgewezen.
Belanghebbende is van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 248. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 februari 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende (hierna, ook wel aangeduid als: de gemachtigde), alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en mevrouw [C] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is zelfstandig ondernemer en oefent een bedrijf in dierbenodigdheden uit. Het bedrijf is gevestigd op het woonadres van belanghebbende, te weten [adres 1] 40 te [woonplaats] . Ten behoeve van het bedrijf heeft belanghebbende een loods in gebruik gelegen aan de [adres 2] 8-B, [postcode 1] [plaats] .
De Belastingdienst heeft in het bestand Beheer van Relaties sinds 8 oktober 2008 als woonadres van belanghebbende geregistreerd [adres 1] 40, [postcode 2] [woonplaats] .
In dat bestand is per 1 mei 2012 als “econ”- en “ICT”-adres van belanghebbende geregistreerd [adres 2] 8-B, [postcode 1] [plaats] .
Bij brief van 8 november 2013, verzonden aan voornoemd economisch-adres van belanghebbende, deelt de Inspecteur mede, dat hij bij een controle van de aangifte inkomstenbelasting 2010 met de aangiften omzetbelasting van de afgelopen jaren een aansluitingsverschil van € 53.484 (Hof: bedoeld is € 53.265) heeft geconstateerd. Verder deelt de Inspecteur mede in verband met het niet tijdig betalen van dat verschil, een naheffingsaanslag met berekening van heffingsrente en een verzuimboete van 10% van de naheffingsaanslag te zullen opleggen.
In de bijlage bij de brief is het aansluitingsverschil als volgt gespecificeerd:
2010 |
voorgaand jaar |
eerdere jaren |
|
Verschuldigde omzetbelasting volgens uw aangifte IH 2010 |
€ 0 |
-/- € 26.607 |
€ 53.265 |
Verschuldigde omzetbelasting aangifte 4e kwartaal 2010 |
-/- € 219 |
||
Aansluitingsverschil |
-/- € 219 |
-/- € 26.607 |
€ 53.265 |
Voorts is vermeld dat een negatief aansluitingsverschil betekent dat in een jaar waarschijnlijk te veel omzetbelasting is betaald, dat dat bedrag niet met de naheffingsaanslag wordt verrekend en dat belanghebbende de teveel aangegeven omzetbelasting zelf moet terugvragen.
In de brief wordt belanghebbende de gelegenheid geboden binnen twee weken te reageren indien de gegevens, waarmee het aansluitingsverschil is berekend, onjuist zijn. Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn niet gereageerd.
Belanghebbende heeft een op 21 januari 2014 gedagtekende en aan zijn woonadres gezonden aanmaning (hierna: de aanmaning) ontvangen. De aanmaning noemt een aanslagnummer en betreft omzetbelasting over het tijdvak 2008. In de aanmaning is vermeld dat belanghebbende een betalingsachterstand heeft en dat op 7 januari 2014 het volledige bedrag van de naheffingsaanslag van € 65.272 door de Belastingdienst moest zijn ontvangen.
Bij brief van 2 februari 2014 bevestigt (de gemachtigde van) belanghebbende de ontvangst van de, in kopie bijgevoegde, aanmaning en merkt op dat een eerder schrijven waarnaar in de aanmaning wordt verwezen nimmer door hem is ontvangen. Hij stelt dat de aanmaning een belastingschuld over het boekjaar 2008 betreft, welk jaar verjaard lijkt te zijn.
Op de door de Inspecteur als gedingstuk overgelegde kopie van de brief van 2 februari 2014 is met pen de volgende aantekening geplaatst:
“brief is naar econ. adres verzonden !!!”.
Bij brief van 24 maart 2014 informeert de Inspecteur de gemachtigde dat de brief van 2 februari 2014 als bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag van € 65.272 is aangemerkt. De Inspecteur verwijst naar de brief van 8 november 2013, herhaalt hetgeen daarin is vervat en constateert dat belanghebbende niet heeft gereageerd. Verder deelt hij mede dat de naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 24 december 2013 en dat op die datum het jaar 2008 nog niet was verjaard. Hieraan voegt hij toe dat op de kopie van de aanmaning vermeld zijn de laatste adresgegevens van belanghebbende die bij de Belastingdienst bekend zijn en dat onderzoek heeft uitgewezen dat geen adreswijziging bij de gemeente heeft plaatsgehad. De Inspecteur besluit zijn brief, dat hij voornemens is het bezwaar af te wijzen en de naheffingsaanslag in zijn geheel te handhaven. De Inspecteur stelt belanghebbende nog in de gelegenheid vóór 15 april 2014 aannemelijk te maken dat de eerder verzonden naheffingsaanslag niet is ontvangen.
Bij brief van 23 april 2014 doet de Inspecteur de gemachtigde toekomen de motivering van de uitspraak op bezwaar, zoals deze al was verwoord in de brief van 24 maart 2014, en merkt daarbij op dat er vóór 15 april 2014 geen reactie van belanghebbende is ontvangen.
In zijn brief van 22 april 2014 licht de gemachtigde toe dat hij, vanwege een vakantie, niet eerder kon reageren op de brief van 24 maart 2014. Hij merkt op dat belanghebbende de beide in de brief van 24 maart 2014 genoemde, volgens de Inspecteur in het jaar 2013 verzonden, brieven niet heeft ontvangen en verzoekt om toezending van de verzendbewijzen.
In zijn reactie van 30 april 2014 meldt de Inspecteur dat inmiddels uitspraak op bezwaar is gedaan en wijst belanghebbende op de mogelijkheid bij de Rechtbank beroep in te stellen.
Tot de gedingstukken behoort een aangepast rapport van 14 augustus 2014, met bijlagen, van de heer [D] , behandelfunctionaris bij de Belastingdienst Centrale Administratie te Apeldoorn, waarin wordt gerapporteerd over zijn onderzoek naar de verzending van de naheffingsaanslag. Hierin is vermeld dat diverse computersystemen zijn geraadpleegd en dat daarin is waargenomen dat de naheffingsaanslag op naam van belanghebbende is geregistreerd, op 13 december 2013 is geselecteerd en op 17 december 2013 geregistreerd. Verder is geconstateerd dat de naheffingsaanslag is opgenomen in een van twee partijen documenten, de partij van 3.975 stuks, aangeduid met [E] [nummer 1] en generatienummer [nummer 2] , en de partij van 40.010 stuks, aangeduid met [E] [nummer 3] en generatienummer [nummer 4] , welke partijen op 20 december 2013 zonder problemen ter postverzending zijn aangeboden aan PostNL. Voorts is vermeld dat met PostNL is overeengekomen dat dergelijke partijen documenten worden bezorgd binnen 48 uur na aanbieding.
Het aanslagbiljet van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur niet als gedingstuk overgelegd. De Inspecteur heeft verklaard dat hij geen aanslagbiljet kan afdrukken. Aanslagbiljetten worden aangemaakt en dan aan de belastingplichtigen verzonden door de Centrale Administratie te Apeldoorn. De Inspecteur kan alleen uit het computersysteem een zogenoemde schermafdruk met cijfermatige gegevens van de naheffingsaanslag afdrukken. Aan de hand van de gegevens in het computersysteem zou de Inspecteur wel zelf een kopie in het stramien van het aanslagbiljet van de naheffingsaanslag kunnen opmaken en inzenden.
Belanghebbende heeft een “BTW berekening 2008” opgesteld, waaruit volgt dat over het jaar 2008 aan omzetbelasting nog een bedrag van € 32.983 verschuldigd was, en daarbij vermeld dat het verschil met het nageheven bedrag op andere jaren betrekking heeft.
De Inspecteur stemt in met de vermindering van de naheffingsaanslag tot € 32.983.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Na de verklaring van de Inspecteur ter zitting dat de boete dient te vervallen is tussen partijen nog in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I Dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd, omdat de naheffingsaanslag niet tijdig is opgelegd, dan wel omdat het naheffingstijdvak onjuist is vastgesteld?
II Komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van proceskosten?
Belanghebbende is van mening, dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur inzake de naheffingsaanslag, alsmede van de naheffingsaanslag en toekenning van een kostenvergoeding voor de gerechtelijke procedures. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslag en de boete, tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 32.983, vernietiging van de boetebeschikking en wijst een proceskostenvergoeding af.