Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1581, 15-01244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1581, 15-01244

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 april 2017
Datum publicatie
13 april 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1581
Formele relaties
Zaaknummer
15-01244

Inhoudsindicatie

In deze zaken neemt een echtpaar (een eenverdienersgezin zonder kinderen) hun aanslagen inkomstenbelasting 2013 als aanknopingspunt om op te komen tegen de afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de partner zonder inkomen. Het Hof beslist dat het hoger beroep van de echtelieden ongegrond is. Het is niet aan de rechter om te treden in de politieke afwegingen en keuzes van de wetgever, en de rechter mag de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet beoordelen. De gewraakte bepaling levert volgens het Hof ook geen strijd op met door de echtelieden aangevoerde bepalingen van Europees recht of andere internationale verdragsbepalingen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01244

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 oktober 2015, nummer AWB 14/6236, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna omschreven belastingaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.108. Rekening houdend met € 14.782 aan ingehouden loonheffing en € 3.482 gecombineerde heffingskorting, bestaande uit de algemene heffingskorting van € 2.001 en de arbeidskorting van € 1.481, heeft deze aanslag tot een teruggaaf van € 1.563 geleid. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 20 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van belanghebbendes gemachtigde, de heer prof. mr. [A.] , verbonden aan Bureau Bestuursjuridische Advisering B.V., alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B.] , de heer mr. [C.] en mevrouw mr. [D.] . Te dezer zitting zijn gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld de hoger beroepszaken van belanghebbende (kenmerk: 15/01244) en van belanghebbendes echtgenote (kenmerk: 15/01245).

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met deze uitspraak in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1954 en was heel 2013 gehuwd. Zijn echtgenote is geboren op [geboortedatum] 1967. Belanghebbende had in 2013 een inkomen uit werk en woning van € 42.108. Zijn echtgenote heeft in 2013 geen inkomsten genoten.

2.2.

Op 31 maart 2014 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV over 2013 gedaan. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 42.108. Er is sprake van fiscaal partnerschap.

2.3.

Met dagtekening 16 mei 2014 is de definitieve aanslag IB/PVV 2013 ten name van belanghebbende vastgesteld, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.108. Rekening houdend met € 14.782 aan ingehouden loonheffing en € 3.482 gecombineerde heffingskorting, bestaande uit de algemene heffingskorting van € 2.001 en de arbeidskorting van € 1.481, leidt deze aanslag tot een teruggaaf van € 1.563.

2.4.

Met dagtekening 15 januari 2013 is aan belanghebbendes echtgenote een voorlopige aanslag IB/PVV 2013 opgelegd. Als gevolg van deze voorlopige aanslag is gedurende 2013 aan haar de algemene heffingskorting tot een bedrag van € 1.468 uitbetaald.

2.5.

Met dagtekening 23 mei 2014 is de definitieve aanslag IB/PVV 2013 ten name van belanghebbendes echtgenote vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Op grond van deze aanslag heeft belanghebbendes echtgenote recht op uitbetaling van de algemene heffingskorting tot een bedrag van € 1.468. Na verrekening van de voorlopige teruggave resteert een terug te ontvangen/te betalen bedrag van nihil.

2.6.

De maximale algemene heffingskorting bedraagt in 2013 € 2.001. Als gevolg van het feit dat de verhoging van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner met ingang van het jaar 2009 wordt afgebouwd, is de echtgenote van belanghebbende gekort op haar algemene heffingskorting (artikel 8.9, tweede lid, laatste volzin, van de Wet IB 2001). De vermindering bedroeg 26,67%, oftewel € 533. Deze korting is niet, alsnog, bij belanghebbende als verhoging van zijn gecombineerde heffingskorting in aanmerking genomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd omdat die niet deugdelijk is gemotiveerd en derhalve niet voldoet aan het bepaalde in artikel 7:12, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)?

II. Is de vermindering van de verhoging van de algemene heffingskorting als gevolg van artikel 8.9, tweede lid, laatste volzin, van de Wet IB 2001 op grond van het Europese recht dan wel het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) toegestaan? En zo nee, moet belanghebbende alsnog aanspraak krijgen op het bedrag van deze vermindering?

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en hetgeen ter zitting is opgemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal. Belanghebbende heeft ter zitting zijn bedenkingen geuit ter zake van de samenstelling van de Belastingkamer van het Hof. Desgevraagd heeft hij te kennen gegeven daar geen formele consequenties aan te willen verbinden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.108 en rekening houdend met een algemene heffingskorting van € 4.015 (€ 3.482 +€ 533). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing