Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1632, 13/01228 en 13/01229
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1632, 13/01228 en 13/01229
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 april 2017
- Datum publicatie
- 15 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1632
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2013:8108, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/01228 en 13/01229
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkstelling voor naheffingsaanslag omzetbelasting, de boete, invorderingsrente en -kosten. Het is aan opzet, dan wel grove schuld van de fiscale eenheid, werkzaam in de administratieve en fiscale dienstverlening en met een registeraccountant als een van de bestuurders, te wijten dat omzetbelasting is nageheven. Er is voorbelasting in aftrek is gebracht ter zake van facturen van schadevergoedingen, welke niet betreffen een met omzetbelasting belaste prestatie verricht jegens (de vennootschappen van) de fiscale eenheid. Daarbij wijken de aangiften ernstig af van de gegevens uit de administratie. Bij het indienen van de aangiften omzetbelasting zal bewust van de administratie zijn afgeweken, hetgeen voor elk tijdvak leidde tot een terug te ontvangen bedrag. De verslechterende gezondheidstoestand van de echtgenote, die de administratie verzorgde, en de bestuurder is maanden of jaren later opgetreden dan de aangiften zijn ingediend en kan de onjuiste aangiften niet verklaren. Ook de aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete van 50% is terecht, maar vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete verminderd met 15%. De aansprakelijkstelling voor de invorderingsrente dient te vervallen, zie HR 31 maart 2017, nr. nr. 15/02939, ECLI:NL:HR:2017:530. De aansprakelijkstelling voor de invorderingskosten blijft gehandhaafd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/01228 en 13/01229
Uitspraak op het hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 november 2013, nummers AWB 13/1787 en 13/6034, in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Ontvanger,
betreffende na te noemen beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende is op grond van artikel 36b van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bij beschikkingen van 21 mei 2012, onder nummers [nummer] .AS.11 .001 respectievelijk [nummer] .AS.11 .003 (hierna: de beschikkingen (aansprakelijkstelling)), elk voor een bedrag van, in totaal, € 234.883, door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor het door de fiscale eenheid [A] B.V. en [B] B.V. te [C] (hierna: de fiscale eenheid) onbetaald laten van de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode [datum 2] 2006 tot en met 31 december 2008 (hierna: de naheffingsaanslag) tot een bedrag van € 132.978, alsmede van de tegelijkertijd met de naheffingsaanslag bij beschikking opgelegde boete (hierna: de boete) van € 66.489 en de ter zake van het onbetaald laten belopen van invorderingsrente en invorderingskosten van, in totaal, € 35.416. Na daartegen gemaakt bezwaar en te zijn gehoord, heeft de Ontvanger bij, in een geschrift vervatte, uitspraken van 7 februari 2013 de beschikkingen aansprakelijkstelling gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder de nummers AWB 13/1787 en 13/6034. Bij de Rechtbank is ook beroep ingediend betreffende twee beschikkingen, waarbij de echtgenote van belanghebbende aansprakelijk is gesteld voor de onder 1.1 vermelde schulden, welke beroepen aldaar zijn geregistreerd onder de nummers AWB 13/1678 en 13/6033. Ter zake van deze vier beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal in de zaak met nummer 13/1787 een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, alsmede de beschikkingen aansprakelijkstelling vernietigd en vergoeding van griffierecht gelast.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Ontvanger bij geschrift van 20 december 2013 hoger beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder de kenmerken 13/01228 en 13/01229. Tevens is hoger beroep ingesteld betreffende de twee beschikkingen, waarbij de echtgenote van belanghebbende aansprakelijk is gesteld, dat is geregistreerd onder de kenmerken 13/01230 en 13/01231. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 december 2014, waarbij zeven bijlagen zijn gevoegd, heeft de Ontvanger gereageerd op het verweerschrift en deze stukken zijn doorgezonden aan belanghebbende.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting, de Ontvanger bij brief van 10 februari 2016 en belanghebbende bij brief, onder toevoeging van bijlagen, van 14 februari 2016, nadere stukken ingediend.
Deze stukken van partijen zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting (van de zaken met de kenmerken 13/01228 tot en met 13/01231) heeft plaatsgehad op 26 februari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, de heren [D] , [E] en [F] .
De Ontvanger heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, het origineel van de hierna onder 2.5 vermelde factuur overgelegd, waarvan aan partijen een kopie is verstrekt.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat met het horen als getuigen van de heren [G] en [H] (hierna: [H] ) in verband met de authenticiteit van twee facturen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
De Ontvanger heeft naar aanleiding van de eerste zitting bij brief van 20 april 2016 de beroepsgronden aangevuld.
In verband met de hierna vermelde zitting heeft belanghebbende nadere stukken, bij het Hof binnengekomen op 18 mei 2016, ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter nadere zitting (van de zaken met de kenmerken 13/01228 tot en met 13/01231) heeft plaatsgehad op 20 mei 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, de heren [D] , [E] , [F] en, na als getuige te zijn gehoord, [J] , controleambtenaar van de Belastingdienst.
Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten en het onder 1.7 genoemde origineel van de vermelde factuur aan belanghebbende teruggegeven.
Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waaraan de verklaringen van de ter zitting gehoorde getuigen zijn aangehecht en dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding, het verhandelde ter beider zittingen van het Hof en het onderzoek ter zitting van de Rechtbank zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan:
Belanghebbende is van beroep registeraccountant en stond als zodanig geregistreerd in het register van het Nivra. Per [datum 1] 2010 is hij uitgeschreven uit dat register.
Belanghebbende en zijn echtgenote, [de vrouw] (hierna: de echtgenote) zijn ieder voor 50% aandeelhouder van [A] B.V. te [C] (hierna: de Holding), die bestuurder en enig aandeelhouder is van [B] B.V. te [C] (hierna: [B] ). Belanghebbende en de echtgenote zijn bestuurders van de Holding. De Holding en [B] vormen sinds [datum 2] 2002 de fiscale eenheid. De ondernemingsactiviteiten van [B] bestaan uit het exploiteren van een accountants- en belastingadvieskantoor (hierna: het accountantskantoor), waarin belanghebbende en de echtgenote de enige werkzame personen zijn.
De echtgenote verzorgde geheel zelfstandig de administratie van het accountantskantoor, alsmede van de Holding en diende de aangiften omzetbelasting voor de fiscale eenheid in.
Belanghebbende heeft in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties een aantal meldingen gedaan (hierna: de MOT-meldingen) betreffende cliënten van het accountantskantoor. Volgens belanghebbende is dit de aanleiding geweest voor jarenlange (civiele) geschillen, de uitschrijving van belanghebbende bij het Nivra, beslagleggingen op het woonhuis, alsmede op overige bezittingen van belanghebbende en de echtgenote.
In relatie tot de MOT-meldingen zijn in de administratie van de fiscale eenheid van twee cliënten van het accountantskantoor boekingen verwerkt van facturen betreffende geclaimde schadevergoedingen, waarbij omzetbelasting in rekening is gebracht (hierna: de facturen). Het betreft een factuur gedagtekend [datum 2] 2006 van vof [K] te [L] (hierna: [K] ) met een bedrag aan omzetbelasting van € 45.220 en een factuur gedagtekend 18 december 2007 van [N] te [M] (hierna: [N] ) met een bedrag aan omzetbelasting van € 68.203,92. Vaststaat dat deze facturen niet zijn betaald.
Tot de gedingstukken behoort voornoemde factuur van [N] , die is gericht aan [O] – [B] en voorzien van een stempel van [G] B.V. te [M] met een handtekening, waarop het volgende is vermeld:
“In rekening brengen wij als onderstaand:
Bedrijfsschade € 253.968,00
Schade verkoop per executie € 25.000,00
Juridische kosten € 50.000,00
Kosten accountant € 30.000,00
€ 358.968,00
Bij: 19% omzetbelasting € 68.203,92
€ 427.171,92”
Over alle zesendertig maanden van de naheffingsperiode heeft de fiscale eenheid aangiften omzetbelasting ingediend, die elke maand leidden tot een terug te ontvangen bedrag, omdat meer voorbelasting is teruggevraagd dan aan verschuldigde omzetbelasting is aangegeven. Ter zake van de facturen heeft de fiscale eenheid in nagenoemde jaren de navolgende bedragen aan voorbelasting, tot een totaalbedrag van € 106.203, teruggevraagd:
In het jaar 2006 ten aanzien van [K] een bedrag van € 38.000,
in het jaar 2007 ten aanzien van [N] een bedrag van € 49.703 en
in het jaar 2008 ten aanzien van [N] het (restant)bedrag van € 18.500.
Vanaf 15 april 2009 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden bij de fiscale eenheid. Bij dit boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 onderzocht. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 11 maart 2010 (hierna: het rapport).
In het rapport is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“Aangifte
(…) Geconstateerd is dat de aangiften ernstig afwijken van de gegevens uit de administratie.
Verschuldigde omzetbelasting
De omzetbelasting die is aangegeven over de omzet is over de gecontroleerde jaren deels juist en deels te veel aangegeven.
In de herberekening zijn de juiste bedragen vermeld.
Voorbelasting
De op de aangiften geclaimde voorbelasting is niet juist, doordat ze niet is gebaseerd op de gevoerde administratie.
Voorts zijn er door twee voormalige klanten facturen verstuurd (…) met hoge schadevergoedingen.
Dit betreft een factuur (…) van [K] uit [L] met een voorbelasting van € 45.220 en een factuur (…) van [G] B.V. met een voorbelasting van € 68.203,92.
Het recht op aftrek van voorbelasting voor belastingplichtige wordt (…) betwist.
(…)
2007
(….)
In de maanden januari 2007 t/m november 2007 wordt op aangiften een bedrag aan voorbelasting geclaimd met een totaalbedrag van € 50.647 terwijl over deze periode conform de administratie voor niet meer dan € 6.811 middels aan belastingplichtige in rekening gebrachte BTW als voorbelasting zou kunnen worden geclaimd.
De conclusie is dat ook de over deze periode op aangiften in mindering gebrachte voorbelasting niet strookt met de inkoopfacturen die in de administratie zijn opgenomen.
2008
Over het jaar 2008 wordt het restant van de factuur van [N] van € 18.500 als voorbelasting geclaimd.
(…)
In totaal wordt er in 2008 op aangifte een bedrag van € 53.525 aan voorbelasting op aangifte in aftrek gebracht.
Uit de administratie over 2008 blijkt dat er echter maar voor € 26.427 aan BTW aan belastingplichtige in rekening is gebracht. Dit is inclusief het bedrag van € 18.500.
De in aftrek te brengen voorbelasting over 2008 bedraagt niet meer dan € 7.927.
Ook over 2008 kan dus worden gezegd dat de op aangifte geclaimde voorbelasting tot een veel te hoog bedrag in aftrek is gebracht.”
In het rapport is het totaalbedrag aan correcties omzetbelasting (hierna, ook wel aangeduid als: OB) berekend op € 132.978, dat als volgt kan worden gespecificeerd:
2006 |
2007 |
2008 |
Totaal |
|
Gecorrigeerde OB over omzet |
€ 16.290 |
€ 18.682 |
€ 8.989 |
-- |
Herrekende voorbelasting |
€ 9.745 |
€ 6.811 |
€ 7.927 |
-- |
Herrekening verschuldigde OB |
€ 6.545 |
€ 11.871 |
€ 1.062 |
€ 19.478 |
Terugontvangen OB |
€ 31.137 |
€ 37.833 |
€ 44.530 |
€ 113.500 |
Na te heffen omzetbelasting |
€ 37.682 |
€ 49.704 |
€ 45.592 |
€ 132.978 |
Voorts is in het rapport vermeld, dat ter zake van de na te heffen omzetbelasting een vergrijpboete van 50%, wegens opzet, zal worden opgelegd. Volgens het rapport betreffen de feiten en omstandigheden voor het opleggen van de boete, dat de echtgenote zelf de aangiften voor de omzetbelasting doet, dat de door de fiscale eenheid over de jaren 2006, 2007 en 2008 ingediende aangiften omzetbelasting onvolledig en niet juist zijn, dat de in de aangiften vermelde voorbelasting tot te hoge bedragen is opgenomen en dus onjuist is, dat de fiscale eenheid werkzaam is als belastingadviseur en in die hoedanigheid ermee bekend is dat de aangifte altijd juist en volledig dient te geschieden, alsmede dat de te betalen belasting op tijd op aangifte voldaan moet worden en dat de administratie goed wordt bijgehouden, maar de ingediende aangiften wijken ernstig af van hetgeen in de administratie is opgenomen.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is met dagtekening 27 mei 2010 aan de fiscale eenheid opgelegd de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 132.978 en daarbij bij beschikking de boete van 50% of € 66.489, alsmede is bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 12.322 in rekening gebracht. De betalingstermijn bedroeg twee weken. Tegen de naheffingsaanslag en evenmin tegen de beschikkingen is bezwaar of beroep aangetekend.
In verband met het niet betalen van de naheffingsaanslag en de boete zijn vervolgens de Holding en [B] , als lichamen die deel uitmaken van de fiscale eenheid, op grond van artikel 43, eerste lid, in samenhang met artikel 32, tweede lid, van de IW bij beschikkingen met dagtekening 6 februari 2012 ieder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven omzetbelasting van € 132.978, de tot op 6 februari 2012 verschuldigde invorderingsrente van € 5.678 en de verschuldigde invorderingskosten van € 11.041, zijnde een totaalbedrag van € 149.697. Na kennisgeving van het voornemen daartoe, zijn de Holding en [B] bij beschikkingen met dagtekening 5 maart 2012 ieder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven boete van € 66.489 en de tot op 5 maart 2012 verschuldigde invorderingsrente van € 2.991, zijnde een totaalbedrag van € 69.480.
Belanghebbende en de echtgenote zijn op hun beurt ieder aansprakelijk gesteld, belanghebbende bij de beschikkingen en de echtgenote bij de onder nummers [nummer] .AS.11 .004 respectievelijk [nummer] .AS.11 .002 gegeven beschikkingen aansprakelijkstelling, voor elke van de aansprakelijkheidsstellingen van de Holding en [B] (hierna: de aansprakelijkheidsschulden), die als volgt zijn berekend (waarbij de invorderingsrente als IW-rente en de invorderingskosten als IW-kosten zijn aangeduid):
Nummer [nummer] |
Aansprake-lijkstelling van |
Totaal OB, IW-rente en IW-kosten |
IW-rente |
IW-kosten |
Boete |
IW- rente |
Totaal |
AS.11.001 |
Holding |
€ 149.697 |
€ 5.678 |
€ 10.028 |
€ 66.489 |
€ 2.991 |
€ 234.883 |
AS.11.003 |
[B] |
€ 149.697 |
€ 5.678 |
€ 10.028 |
€ 66.489 |
€ 2.991 |
€ 234.883 |
AS.11.004 |
Holding |
€ 149.697 |
€ 5.678 |
€ 10.028 |
€ 66.489 |
€ 2.991 |
€ 234.883 |
AS.11.002 |
[B] |
€ 149.697 |
€ 5.678 |
€ 10.028 |
€ 66.489 |
€ 2.991 |
€ 234.883 |
In verband met het ingediende hoger beroep heeft de Ontvanger derdenonderzoeken ingesteld naar de facturen en de daarvan opgemaakte verslagen behoren tot de stukken van het geding. De Ontvanger beschikte niet over de facturen. Gelet op de bedragen aan voorbelasting heeft de Ontvanger ter zake van de factuur van [K] van [datum 2] 2006 het factuurbedrag op € 238.000 exclusief omzetbelasting berekend en ter zake van de factuur van [N] van 18 december 2007 het factuurbedrag op € 358.963 exclusief omzetbelasting.
In het verslag, op 20 februari 2014 ondertekend door de heer [G] , namens [N] , diens adviseur van [P] , en de Belastingdienst, is opgenomen dat belanghebbende van 1995 tot 2005 de accountant van [N] is geweest. Belanghebbende verzorgde de gehele administratie en facturering van [N] en de administratie bevond zich bij belanghebbende. Belanghebbende kwam regelmatig op kantoor bij [N] . De heer [N] heeft verklaard dat belanghebbende beschikte over blanco briefpapier van [N] , alsmede over blanco facturen vanwege het verzorgen van de facturering aan de cliënten van [N] . Omstreeks 2004 bleek bij een controle van de Belastingdienst over de jaren 1999 en 2000 dat de administratie niet goed was bijgehouden. Belanghebbende verstrekte toen niet de gevraagde gegevens aan de Belastingdienst. Omdat grote correcties volgden, heeft [N] een advocaat benaderd om de door belanghebbende veroorzaakte schade te verhalen. In dat verband zijn belanghebbende en het accountantskantoor op 16 december 2005 gedagvaard en is een schadevergoeding geclaimd van € 355.532, waarbij beslag is gelegd op het woonhuis van belanghebbende. [N] heeft inzake de schadevergoeding geen factuur verzonden.
In het verslag, op 18 februari 2014 ondertekend door [H] , namens [K] , en de Belastingdienst is vermeld dat [K] in 1994/1995 is overgegaan naar belanghebbende als accountant. In verband met het uittreden in 2002 van een van de drie firmanten van [K] heeft belanghebbende stukken opgemaakt, waarbij is gebleken dat er grote fouten in de administratie zaten, eenvoudige optelsommen klopten niet en de juiste cijfers werden niet duidelijk. [K] is toen overgestapt naar een nieuwe accountant. Tevergeefs is geprobeerd de administratie op te halen bij belanghebbende. De nieuwe accountant heeft de wel aanwezige stukken gecontroleerd en concludeerde dat er onjuiste aangiften zijn gedaan en dat er voor ongeveer € 30.000 te weinig aan belasting was betaald. Daarnaast bleken ter zake van de door belanghebbende verzorgde loonadministratie te weinig pensioenpremies te zijn afgedragen. [H] is via zijn advocaat (hierna: de advocaat) een rechtszaak gestart tegen belanghebbende en het accountantskantoor vanwege de geleden schade, gespecificeerd tot het bedrag van € 85.148. [H] heeft verklaard dat er nooit een factuur is gestuurd aan belanghebbende of het accountantskantoor, ook niet in verband met de schadevergoeding of op [datum 2] 2006. Verder heeft [H] verklaard, dat belanghebbende de beschikking had over blanco briefpapier van [K] , waarop de facturen van [K] werden afgedrukt en dat belanghebbende daar specifiek om had gevraagd. In een brief van 7 april 2014 aan de Belastingdienst heeft de advocaat verklaard, dat uit de door de rechtbank in december 2005 en mei 2006 gewezen vonnissen al duidelijk werd dat de door [K] geclaimde schade grotendeels zou worden afgewezen, dat in zijn dossiers geen factuur van [K] van [datum 2] 2006 van circa € 236.000 is aangetroffen, dat het hem onwaarschijnlijk lijkt dat [K] een dergelijke factuur heeft doen uitgaan en dat de vordering zag op schadevergoeding, waarover geen omzetbelasting kan worden gerekend.
Ter zitting van het Hof als getuige gehoord heeft [H] , zakelijk weergegeven, verklaard:
- De administratie van [K] maakte voor nieuwe cliënten een debiteurennummer
aan en maakte de facturen op. De administratie werd gevoerd door twee medewerkers.
- Ik kreeg iedere uitgaande factuur eerst te zien ter controle, dat is bij [K] protocol.
Ik wil controleren of de uitgaande facturen corresponderen met de opdracht en de offerte.
[belanghebbende] heeft destijds geen facturen aan mijn cliënten opgemaakt noch verstuurd.
- Er is nooit een factuur gestuurd aan [belanghebbende] . [belanghebbende] heeft geen debiteurennummer, hij
zit niet in het administratiesysteem.
- [belanghebbende] kan briefpapier hebben meegenomen, want daar is geen controle op.
- Op [datum 2] 2006 was [K] gesloten en destijds kon er niet worden thuisgewerkt.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht en tot de juiste bedragen aansprakelijk is gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden en de daarmee verband houdende boete, invorderingsrente en invorderingskosten vanwege aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur als bedoeld in artikel 36 van de IW.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan, met dien verstande dat vanwege een dubbeltelling van invorderingsrente van € 5.678 en van invorderingskosten van € 10.028, in totaal € 15.706, elke aansprakelijkstelling dient te worden verminderd tot € 219.177.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter beider zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het van elk van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van elke van de beschikkingen aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 219.177.