Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:181, 15/01356 en 15/01357
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:181, 15/01356 en 15/01357
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 januari 2017
- Datum publicatie
- 30 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:181
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2887
- Zaaknummer
- 15/01356 en 15/01357
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende zijn vervolgingskosten en kosten van betekening van twee dwangbevelen in rekening gebracht in verband met twee navorderingsaanslagen. Voor beide navorderingsaanslagen is aan belanghebbende invorderingsrente in rekening gebracht. Het bezwaar tegen de in rekening gebrachte kosten is niet-ontvankelijk verklaard, daarbij legt belanghebbende zich in hoger beroep neer. Voor wat betreft de aan belanghebbende in rekening gebrachte invorderingsrente heeft belanghebbende in hoger beroep het standpunt ingenomen dat door het in rekening brengen van deze rente het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Het Hof is van oordeel dat de ontvanger terecht en tot een juist bedrag invorderingsrente aan belanghebbende in rekening heeft gebracht. De hoger beroepen zijn ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 15/01356 en 15/01357
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 november 2015, nummers BRE 14/6536 en 14/6537, in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende de, hierna omschreven, aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten en invorderingsrente (hierna: rente).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1994 en 1995 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (aanslagnummers [aanslagnummer] H.47 en [aanslagnummer] H.57), welke navorderingsaanslagen onherroepelijk zijn geworden na het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2013 (te vinden onder ECLI:NL:HR:2013:1103), waarin het beroep in cassatie van belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard.
Bij brief van de Ontvanger van 14 november 2013 is het uitstel van betaling voor de navorderingsaanslagen beëindigd. In de brief is vermeld dat de belastingschuld inclusief rente en vervolgingskosten binnen tien dagen na dagtekening van de brief moet worden betaald. Betaling binnen deze termijn heeft echter niet plaatsgevonden.
Vervolgens zijn ter zake van de navorderingsaanslagen twee dwangbevelen van 5 december 2013 aan belanghebbende betekend, met bevel tot betaling. De kosten van vervolging en betekening zijn daarbij aan belanghebbende in rekening gebracht. Voorts is belanghebbende medegedeeld dat het te voldoene bedrag eventueel wordt verhoogd met nog verschuldigde rente.
Belanghebbende heeft op 27 december 2013 een bedrag van € 11.664 aan de Ontvanger betaald. Dit bedrag is blijkens een brief van de Ontvanger van 3 april 2014 verrekend met de navorderingsaanslagen inclusief kosten en rente. In deze brief is vermeld dat als belanghebbende het niet eens is met het bedrag van de in rekening gebrachte rente, hij binnen zes weken na dagtekening van deze brief bezwaar kan maken. In een tweede brief van 3 april 2014 is vervolgens aangegeven welke bedragen aan de navorderingsaanslag, kosten en rente nog verschuldigd zijn.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt bij brief van 10 april 2014 en heeft daarin aangegeven zich niet te kunnen verenigen met de in de brief (brieven) van 3 april 2014 in rekening gebrachte kosten en rente.
Bij - in één geschrift vervatte - uitspraken op bezwaar van 1 oktober 2014 heeft de Ontvanger het bezwaar tegen de kosten niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de rente ongegrond verklaard. De Ontvanger heeft vervolgens ambtshalve het bezwaar tegen de kosten beoordeeld, hetgeen niet tot vermindering van de kosten heeft geleid.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake daarvan heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123,00. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en de Ontvanger heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 8 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is de heer [A] namens belanghebbende verschenen. Namens de Ontvanger zijn de heren [B] en [C] verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Aan belanghebbende zijn de volgende kosten in rekening gebracht in verband met de twee onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen:
- twee keer een bedrag aan vervolgingskosten van € 15,00, reeds verschuldigd toen het uitstel van betaling voor de navorderingsaanslagen werd beëindigd
- € 362,00 respectievelijk € 482,00, zijnde de kosten van betekening van de twee dwangbevelen.
Aan belanghebbende is voor de navorderingsaanslag over 1994 een bedrag van € 1.385,00 aan rente in rekening gebracht. Voor de navorderingsaanslag over 1995 is aan belanghebbende een bedrag van € 1.901,00 aan rente in rekening gebracht.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende te kennen gegeven dat hij zich neerlegt bij de uitspraken (op bezwaar) van de Ontvanger voor zover het de aan hem in rekening gebrachte kosten betreft, omdat het bezwaar tegen deze kosten (derhalve) terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Voor wat betreft de aan belanghebbende in rekening gebrachte rente heeft belanghebbende ter zitting van het Hof het standpunt ingenomen dat door het in rekening brengen van deze rente het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Belanghebbende heeft verder te dezer zitting aangegeven niet op te komen tegen de hoogte van de bedragen van de in rekening gebrachte rente.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Gelet op hetgeen is opgenomen onder 2.3 en 2.4, betreft het geschil enkel nog het antwoord op de vraag of het zorgvuldigheidsbeginsel eraan in de weg staat dat aan belanghebbende rente in rekening is gebracht.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de nadere standpunten ingenomen als weergegeven onder 2.3 en 2.4. De Ontvanger heeft ter zitting van het Hof - desgevraagd - aangegeven niet van inning van de aan belanghebbende in rekening gebrachte rente af te zien.
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Ontvanger en vermindering van de rente tot nihil. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.