Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1916, 16/03887

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1916, 16/03887

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 mei 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1916
Formele relaties
Zaaknummer
16/03887
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:42

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. 8:42 Awb. Stukken die geen rol hebben gespeeld bij opleggen naheffingsaanslag zijn geen stukken van het geding. Vereiste aangiften niet gedaan door de omzetbelasting over inkomsten opgenomen in de administratie niet aan te geven en te voldoen. Naheffingsaanslag en boete terecht. Geen overschrijding redelijke termijn in hoger beroep.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03887

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 oktober 2016, nummer BRE 13/4229 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie),

hierna: de Minister,

betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente, alsmede door de Inspecteur en de Minister verschuldigde immateriële schadevergoeding.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.0501 over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 38.299 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 9.574. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.512. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover die ziet op de boetebeschikking, en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 7.659. De Rechtbank heeft de Inspecteur en de Minister veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 625, respectievelijk € 1.875 voor de onderhavige zaak en de zaak met nummer BRE 13/4228 (kenmerk Hof 16/03886) tezamen.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 16 maart 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw [A] , mevrouw [B] en mevrouw [C] .

Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen, waarvan de gemachtigde tijdens de zitting telefonisch het Hof kennisgeving heeft gegeven.

Ter dezer zitting zijn gezamenlijk behandeld de hoger beroepzaken van belanghebbende met de kenmerken 13/00311, 16/03886 en 16/03887.

1.5.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Alle aandelen van belanghebbende zijn in het bezit van [D] BV (hierna: Holding B.V.). De [E] is op haar beurt in het bezit van de juridische eigendom van de aandelen van Holding B.V. De heer [F] heeft de economische eigendom van die aandelen en is tevens directeur van Holding B.V. Holding B.V. houdt alle aandelen in [G] B.V. en [H] B.V., welke vennootschappen zich bezighouden met de handel in gebruikte auto’s. De administratie van alle vennootschappen wordt gevoerd door de heer [J] (hierna: [J] ).

2.2.

De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het verhuur van een bedrijfsverzamelgebouw, gelegen aan [adres] 3 te [vestigingsplaats] , de handel in onroerend goed en de handel in (gebruikte) auto’s. Voor die activiteiten is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).

2.3.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar per kwartaal aangiften voor de omzetbelasting gedaan.

2.4.

De Inspecteur heeft in 2010 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarbij onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting in de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 is beoordeeld.

2.5.

Naar aanleiding van de bevindingen in voormeld boekenonderzoek heeft de Inspecteur verzocht om tevens inzage te verschaffen in de administratie van belanghebbende over het jaar 2010. De Inspecteur heeft geconstateerd dat tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de administratie van belanghebbende verschillen bestonden. De Inspecteur heeft bij brief van 27 april 2012 aan belanghebbende zijn voornemen kenbaar gemaakt ter zake van deze verschillen een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen met een vergrijpboete van 25%.

De naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd (alle bedragen in euro’s):

2010

Aangegeven OB

Verschuldigde OB (o.b.v. administratie)

Voorbelasting (o.b.v. administratie)

Naheffing

1e kwartaal

5.000

15.687

2.491

8.196

2e kwartaal

4.000

36.895

2.020

30.875

3e kwartaal

8.138

10.040

3.127

-/- 1.225

4e kwartaal

5.265

11.747

6.029

453

Totaal

22.403

74.369

13.667

38.299

2.6.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 juli 2013 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de daarbij behorende beschikking heffingsrente gehandhaafd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschonden?

II. Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan?

III. Is de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag vastgesteld?

IV. Is de boete terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?

V. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van door haar geleden schade?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I en V bevestigend en de vragen II, III en IV ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan door de Inspecteur ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank; subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente, vernietiging dan wel vermindering van de boetebeschikking en veroordeling van de Inspecteur en de Staat tot vergoeding van (immateriële) schade. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing