Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1917, 16/03886

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1917, 16/03886

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 mei 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1917
Formele relaties
Zaaknummer
16/03886
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:42

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. 8:42 Awb. Niet alle stukken van het geding zijn (ongeschoond) overgelegd. Vereiste aangiften niet gedaan door de omzetbelasting over inkomsten opgenomen in de administratie niet aan te geven en te voldoen. Naheffingsaanslag en boete terecht. Overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03886

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 oktober 2016, nummer BRE 13/4228, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie),

hierna: de Minister,

betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente alsmede door de Inspecteur en de Minister verschuldigde immateriële schadevergoeding.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.9501 over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 159.408, alsmede bij beschikking een boete van € 79.704. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 15.177. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover die ziet op de boetebeschikking, en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 63.763. De Rechtbank heeft de Inspecteur en de Minister veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 625, respectievelijk € 1.875 voor de onderhavige zaak en de zaak met nummer BRE 13/4229 (kenmerk Hof 16/03887) tezamen.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 16 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, mevrouw [A] , mevrouw [B] en mevrouw [C] . De gemachtigde van belanghebbende heeft op 16 maart 2017 telefonisch aan de griffier te kennen gegeven dat namens belanghebbende niemand ter zitting zal verschijnen. Ter dezer zitting zijn gezamenlijk behandeld de hoger beroepzaken van belanghebbende met de kenmerken 13/00311, 16/03886 en 16/03887.

1.5.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Alle aandelen van belanghebbende zijn in het bezit van [D] B.V. (hierna: Holding B.V.). De [E] is op haar beurt in het bezit van de juridische eigendom van de aandelen van Holding B.V. De heer [F] heeft de economische eigendom van die aandelen en is tevens directeur van Holding B.V. Holding B.V. houdt alle aandelen in [G] B.V. en [H] B.V., welke vennootschappen zich bezighouden met de handel in gebruikte auto’s. De administratie van alle vennootschappen wordt gevoerd door de heer [J] (hierna: [J] ).

2.2.

De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het verhuur van een bedrijfsverzamelgebouw, gelegen aan [adres] 3 te [vestigingsplaats] , de handel in onroerend goed en de handel in (gebruikte) auto’s. Voor die activiteiten is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).

2.3.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar per kwartaal aangiften voor de omzetbelasting gedaan. Voor elk tijdvak is een aangifte gedaan waarbij geen bedragen (omzet en voorbelasting) zijn ingevuld (hierna: nihilaangiften).

2.4.

Bij brief van 8 februari 2010 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd. Tijdens het boekenonderzoek is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor het onderhavige tijdvak beoordeeld. Bij brief van 28 juli 2010 heeft de Inspecteur zijn (voorlopige) bevindingen van het boekenonderzoek aan belanghebbende meegedeeld en heeft hij aan belanghebbende zijn voornemen kenbaar gemaakt een naheffingsaanslag in de omzetbelasting op te leggen met een vergrijpboete van 50%.

2.5.

De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in het definitieve rapport van 19 maart 2012 (hierna: het rapport).

De Inspecteur heeft in het rapport te kennen gegeven dat op de door belanghebbende aangegeven omzetbelasting de volgende correcties dienen plaats te vinden:

-

Volgens de administratie van belanghebbende was ieder kwartaal omzetbelasting verschuldigd. Deze omzetbelasting dient te worden nageheven;

-

Uit gegevens van derden blijkt dat de huurinkomsten en de in rekening gebrachte vergoeding voor gas, water, elektra en servicekosten niet volledig zijn verantwoord in de administratie van belanghebbende;

-

De margeregeling vindt vanaf 2008 geen toepassing omdat geen inkoopverklaringen aanwezig zijn. Over het verschil tussen de verkoopopbrengsten en de marge dient omzetbelasting te worden nageheven;

-

Op basis van een vergelijking van het bestand van de Rijksdienst voor het Wegverkeer met auto’s die voor de houderschapsbelasting op naam van belanghebbende hebben gestaan (hierna: het bestand houderschapsbelasting) met de administratie van belanghebbende, zijn extra in- en verkopen van auto’s gecorrigeerd, hetgeen leidt tot hogere aftrek voorbelasting en hogere verschuldigde omzetbelasting over verkopen.

Op basis van deze correcties wordt in het rapport tot de volgende conclusies gekomen (alle bedragen in euro’s):

2007

Aangegeven OB

Verschuldigde OB (o.b.v. administratie)

Voorbelasting (o.b.v. administratie)

Correctie verschuldigde OB

Naheffing

1e kwartaal

0

11.489,32

2.324,08

-2.145

7.020

2e kwartaal

0

8.991,62

5.590,24

4.209

7.609

3e kwartaal

0

14.505,36

9.456,66

2.717

7.765

4e kwartaal

0

7.131,86

2.657,82

1.493

5.966

Totaal

0

42.118,16

20.028,80

6.274

28.360

2008

1e kwartaal

0

6.186,07

970,72

3.981

9.196

2e kwartaal

0

42.785,22

3.289,32

2.908

42.403

3e kwartaal

0

15.597,07

9.505,70

3.399

9.490

4e kwartaal

0

21.728,42

7.381,88

4.874

19.220

Totaal

0

86.296,78

21.147,62

15.162

80.309

2009

1e kwartaal

0

23.894,85

11.202,95

3.460

16.151

2e kwartaal

0

19.598,55

9.646,78

1.260

11.211

3e kwartaal

0

10.364,43

3.698,91

1.200

7.865

4e kwartaal

0

15.827,53

3.712,96

3.398

15.512

Totaal

0

69.685,36

28.261,60

9.318

50.739

2.6.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 juli 2013 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschonden?

II. Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan?

III. Is de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag vastgesteld?

IV. Is de boete terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?

V. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van door haar geleden schade?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I en V bevestigend en de vragen II, III en IV ontkennend moeten worden beantwoord.

De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de correcties met betrekking tot de in- en verkoop van auto’s en het niet toepassen van de margeregeling dienen te vervallen. Als gevolg daarvan dienen ook de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking dienovereenkomstig te worden verminderd. Voor het overige is de Inspecteur van mening dat sprake is van een redelijke schatting en de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank; subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag en van de beschikking heffingsrente, vernietiging dan wel vermindering van de boetebeschikking en veroordeling van de Inspecteur en de Minister tot vergoeding van (immateriële) schade. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 141.415 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking.

4 Gronden

5 Beslissing