Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1921, 15/00984, 15/01374 en 15/01375

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1921, 15/00984, 15/01374 en 15/01375

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 mei 2017
Datum publicatie
28 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1921
Formele relaties
Zaaknummer
15/00984, 15/01374 en 15/01375

Inhoudsindicatie

1. De Rechtbank heeft op goede gronden de verzoeken tot uitstel van de mondelinge behandeling afgewezen.

2. De stelling dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd is niet aannemelijk geworden.

3. Het Hof stelt belanghebbende in het ongelijk voor wat betreft

a. de correctie loon en uitkering (2012)

b. de kosten voor levensonderhoud van de kinderen (2010)

c. de specifieke zorgkosten [kosten van chelatietherapie, vervoerskosten en tandartskosten] (2010, 2011 en 2012)

d. de scholingsuitgaven 2010, 2011 en 2012)

e. de giften (2010, 2011 en 2012)

f. de correctie lijfrentepremies (2010).

Al met al komt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00984, 15/01374 en 15/01375

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2015, nummer AWB 14/2496 en 27 oktober 2015 nummers AWB 15/1069 en 15/1070, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV 2010) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.458. In hetzelfde geschrift is bij beschikking heffingsrente van € 461 in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV 2011) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.369. In hetzelfde geschrift is bij beschikking heffingsrente van € 587 in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV 2012) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.289. In hetzelfde geschrift is bij beschikking belastingrente van € in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen de uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 maart 2017 te ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende op 9 februari 2017, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op de dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Daaruit blijkt dat de uitnodiging op 10 februari 2017 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord, [A] en [B] .

1.5.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

1.6.

Aangezien de Inspecteur ter zitting niets heeft toegevoegd aan hetgeen hij reeds eerder in deze procedures te berde heeft gebracht is van de zitting geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.1. Belanghebbende is gehuwd met [echtgenoot] . Zij hebben een zoon, [zoon 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1988, die in 2010 recht heeft op studiefinanciering, en een zoon, [zoon 2] geboren op [geboortedatum 2] 1986, die in de periode van 1 januari 2010 tot 19 november 2010 loon uit dienstbetrekking genoot van in totaal € 26.134.

2.1.2. Belanghebbende heeft op 30 oktober 2011 een herziene aangifte IB/PVV over het jaar 2010 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.586, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning vóór de persoonsgebonden aftrek € 25.458 bedroeg en de persoonsgebonden aftrek € 24.398. De persoonsgebonden aftrek bestond uit uitgaven voor levensonderhoud kinderen ad € 1.420, specifieke zorgkosten ad € 12.022, studiekosten en scholingsuitgaven ad € 10.429 en giften ad € 527.

2.1.3. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 het bedrag aan persoonsgebonden niet in aftrek toegelaten en heeft het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 25.458.

2.2.1. Belanghebbende heeft zeven keer een aangifte IB/PVV 2011 ingediend. Bij de laatste indiening heeft zij aangifte gedaan naar een inkomen uit werk en woning vóór persoonsgebonden aftrek van € 24.963. Belanghebbende heeft onder meer aftrekbare lijfrentepremie van € 406 in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft tezamen met haar echtgenoot een persoonsgebonden aftrek van € 29.884 aangegeven. Van dit bedrag rekent belanghebbende zich een persoonsgebonden aftrek van € 24.968 toe; het overige deel wordt toegerekend aan de echtgenoot. Het bedrag van € 24.968 is het totaal van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 15.231, scholingsuitgaven van € 9.600 en aftrekbare giften van € 137.

2.2.2. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 het bedrag aan persoonsgebonden aftrek almede de lijfrentepremie niet in aftrek toegelaten en heeft het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 25.369.

2.3.1. Belanghebbende heeft vier keer een aangifte IB/PVV 2012 ingediend. Bij de laatste indiening heeft zij aangifte gedaan naar een inkomen uit werk en woning vóór persoonsgebonden aftrek van € 20.600. Hierbij heeft belanghebbende onder andere een bedrag van € 9.457 aangegeven aan loon van [bedrijf] en een bedrag van € 12.536 aan uitkering van het UWV. Daarnaast heeft belanghebbende een aftrekbare lijfrentepremie van € 1.800 in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft verder tezamen met haar echtgenoot een persoonsgebonden aftrek van € 32.216 aangegeven. Van dit bedrag heeft belanghebbende zich een persoonsgebonden aftrek van € 21.495 toegerekend; het overige deel is toegerekend aan de echtgenoot. Het bedrag van € 21.495 is het totaal van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 19.000, scholingsuitgaven van € 2.046 en aftrekbare giften van € 449.

2.3.2. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2012 het bedrag aan persoonsgebonden aftrek almede de lijfrentepremie niet in aftrek toegelaten. Bovendien heeft hij het loon van [bedrijf] gecorrigeerd naar € 10.457 en het bedrag aan uitkering van het UWV gecorrigeerd naar € 13.425. Hij heeft het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 24.289.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 tot een juist bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, en vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 tot de in de laatstelijk gedane aangiften vermelde belastbare inkomens uit werk en woning. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.

4 Gronden

5 Beslissing