Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2585, 16/03605 en 16/03606
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2585, 16/03605 en 16/03606
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 juni 2017
- Datum publicatie
- 10 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:2585
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:52
- Zaaknummer
- 16/03605 en 16/03606
Inhoudsindicatie
Beroep op betalingsonmacht griffierecht toegewezen. Belanghebbende heeft het beroep bij de Rechtbank ingetrokken en nadien verzocht om een schadevergoeding. Gelet op artikel 8:73, van de Awb heeft de Rechtbank deze verzoeken terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet gelijktijdig met de intrekking van het beroep zijn gedaan. Voor zover belanghebbende vraagt om erkenning van fouten die de inspecteur in zijn ogen heeft gemaakt, verklaart het Hof zich onbevoegd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03605 en 16/03606
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 juli 2016, nummers BRE 15/81 en BRE 15/82, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde rekening en naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een rekening motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) met kenmerk [nummer 1] ontvangen over de periode 1 augustus 2014 tot en met 14 september 2014.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag MRB met kenmerk [nummer 2] opgelegd over de periode 31 augustus 2014 tot en met 29 november 2014. Gelijktijdig is een boeteschikking opgelegd naar een bedrag van € 147. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de naheffingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is ter zake van het onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank aan belanghebbende een nota griffierecht ten bedrage van € 45 gestuurd. Belanghebbende heeft ten aanzien van het te betalen griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan. De Rechtbank heeft het beroep op betalingsonmacht toegewezen.
De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, het verzoek om een schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 4,40.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof een nota griffierecht ten bedrage van € 124, gedagtekenend 23 augustus 2016, aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft bij schrijven van 28 augustus 2016 kenbaar gemaakt dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen en heeft ter onderbouwing van zijn stelling diverse overzichten van inkomensgegevens bijgevoegd. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 8 september 2016 bericht dat het Hof vooralsnog van oordeel is dat belanghebbende heeft voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht en dat vooralsnog geen griffierecht wordt geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 mei 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [A] en mevrouw [B] .
De Inspecteur heeft te dezer zitting een brief met dagtekening 7 september 2015 en brief met dagtekening 18 november 2015 overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Op 17 mei 2017 heeft het Hof een brief van belanghebbende met dagtekening 14 mei 2017 ontvangen waarin belanghebbende verzoekt om zijn eerder ingenomen standpunt aan te vullen. Bij de brief van 17 mei 2017 zijn enkele bijlagen gevoegd. Het Hof heeft het verzoek op de hierna onder 4.1 vermelde gronden afgewezen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is bij schrijven van 2 januari 2015 ter zake van de onder 1.1.1 vermelde rekening en de onder 1.1.2 vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking in beroep gekomen bij de Rechtbank.
Op 23 juli 2015 heeft op het kantoor van de Belastingdienst in Tilburg een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende, zijn echtgenote, de Inspecteur en medewerkers van het ministerie van Financiën. De afspraken die tijdens dat gesprek zijn gemaakt en de correcties die naar aanleiding van dat gesprek zijn gedaan heeft de Inspecteur opgenomen in zijn brief van 7 september 2015.
Bij brief van 7 augustus 2015 heeft belanghebbende de beroepen met kenmerk BRE 15/81 en BRE 15/82 ingetrokken en verzocht om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. Bij brief van 12 augustus 2015 heeft belanghebbende het verzoek om een proceskostenvergoeding gespecificeerd.
Bij ongedateerde brief, door de Inspecteur ontvangen op 20 januari 2016 en, na doorzending, bij de Rechtbank binnengekomen op 28 januari 2016, heeft belanghebbende te kennen gegeven terug te komen op de onder 2.3 vermelde intrekkingsverklaring en deze verklaring in te trekken.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding ten bedrage van € 1.500.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Verder vraagt belanghebbende om erkenning van de – aldus belanghebbende – door de Belastingdienst gemaakte fouten.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
- Ik wil erkenning van de Inspecteur voor de door de Belastingdienst gemaakte fouten. Voor het overige is in hoger beroep uitsluitend in geschil mijn verzoek om een schadevergoeding ten bedrage van € 1.500.
- Of de door mij gemaakte reiskosten door de Inspecteur moeten worden vergoed is niet (meer) in geschil.
- Ik heb tijdens het gesprek op 23 juli 2015 al verzocht om een schadevergoeding.
- Het is voor mij onduidelijk wat er is betaald aan MRB, wat te veel is betaald, welke bedragen zijn teruggestort en welke bedragen met elkaar zijn verrekend. Er zijn nu weer nieuwe problemen.
Inspecteur
- Een collega heeft belanghebbende telefonisch een en ander toegelicht. Ik neem het voorstel van het Hof om nogmaals het gesprek met belanghebbende aan te gaan mee.
Belanghebbende concludeert tot erkenning en genoegdoening voor de door de Belastingdienst gemaakte fouten en tot een schadevergoeding van € 1.500. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.