Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2995, 20-011554-05 OWV
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2995, 20-011554-05 OWV
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 juni 2017
- Datum publicatie
- 3 juli 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:2995
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2023, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20-011554-05 OWV
Inhoudsindicatie
36e Sr: Ontnemingsbedrag van ruim 1,5 miljoen euro toegewezen. Het Hof ziet geen aanwijzingen voor onrechtmatigheid van het bewijs ook niet van de verslagen van de telefoongesprekken en bezigt deze dan ook voor het bewijs.
Zie voor arresten in de strafzaak: ECLI:NL:GHSHE:2002:AE5920 en ECLI:NL:HR:2003:AH9922.
Uitspraak
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-011554-05 OWV
Uitspraak : 30 juni 2017
TEGENSPRAAK
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 20 mei 2005 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-001303-98 tegen:
geboren te [geboortegegevens] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [verblijfadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 948.990,48 en is de betalingsverplichting eveneens op dat bedrag vastgesteld.
De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 2.376.800,- en een bedrag van € 2.139.000,- als betalingsverplichting zal opleggen.
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – verweren gevoerd die strekken tot primair niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering en subsidiair tot afwijzing van de ontnemingsvordering.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Samenstelling ontnemingsvordering van het openbaar ministerie
In het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen veroordeelde heeft het openbaar ministerie een tweetal financiële rapportages opgemaakt.
De eerste financiële rapportage is opgemaakt op 6 mei 2002 en bestaat uit een relaasproces-verbaal (pagina’s 1 t/m 104) en bijlagen (pagina 105 t/m 1251). De ontnemingsvordering welke heeft geleid tot de beroepen beslissing is gebaseerd op deze rapportage.
De tweede financiële rapportage is op verzoek van het hof in hoger beroep tot stand gekomen. Het betreft het rapport “Nader strafrechtelijk Financieel Onderzoek”, opgemaakt op 1 augustus 2013 en bestaat uit een relaasproces-verbaal (pagina’s 1 t/ m 54) met bijlagen A-1 tot en met E-1.
In laatstgenoemd nader strafrechtelijk financieel onderzoek is het onderzoek beperkt tot een drietal nadere onderzoeken ten aanzien van de navolgende zaakdossiers:
1. [Betrokkene zaaksdossier 1] ;
2. [Betrokkene zaaksdossier 2] ;
3. [Betrokkene zaaksdossier 3] .
De ontnemingsvordering van het openbaar ministerie in het hoger beroep is enkel gebaseerd op voornoemde drie zaakdossiers.
Het voordeel bestaat in de visie van het openbaar ministerie ten aanzien van voormelde zaaksdossiers uit de navolgende elementen:
Zaakdossier [Betrokkene zaaksdossier 1] :
- afstaan van (uiteindelijk) 16 nog te bouwen appartementen te Kartal (Turkije) aan [Zwager veroordeelde] voor een totaalbedrag van: € 1.763.856,-
- ontvangen rente/aflossingsverplichtingen: € 334.026,-
Totaal: € 2.097.882,-+
Zaakdossier [Betrokkene zaaksdossier 2] :
- twee geldbedragen van: DM 100.000,- en DM 60.000,- = DM 160.000,-
- een personenauto (Mercedes E200) ter waarde van DM 75.000,-
Totaal: DM 235.000,-
door Openbaar Ministerie gelijk gesteld aan: € 120.153,-+
Zaakdossier [Betrokkene zaaksdossier 3] :
- aankoopprijs aandeel restaurant (omgerekend): € 158.823,-+
Ontnemingsvordering van het openbaar ministerie: € 2.376.858,-,
welk bedrag is afgerond naar een vordering van € 2.376.800,-.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de ontnemingsvordering dient te worden verklaard vanwege het uitzonderlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdediging heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheid dat het meer dan 19 jaren geleden is dat de vordering en machtiging SFO aan veroordeelde is uitgereikt en er beslag is gelegd op onder meer bezittingen van veroordeelde.
Het hof verwerpt dit verweer. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. het standaardarrest HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578) is dat overschrijding van de redelijke termijn, waaronder de inzendingstermijn mede is begrepen, niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging onderscheidenlijk de ontnemingsvordering, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf onderscheidenlijk het vastgestelde ontnemingsbedrag. De vermindering van de straf onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf (onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag) die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In het hierna volgende zal op dit punt nader worden ingegaan.
De veroordeling en wettelijke grondslag
De veroordeling
Veroordeelde is bij arrest van dit hof van 30 juli 2002 (parketnummer 20.000493.01) in de strafzaak onder meer veroordeeld ter zake dat hij:
“Feit 6:
In de periode van 22 september 1997 tot en met 27 maart 1998 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie, die mede bestond uit [namen van vier deelnemers aan de organisatie] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van moord en wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling en het binnen het grondgebied brengen van heroïne en het plegen van strafbare voorbereidingen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne, van welke organisatie verdachte feitelijk bestuurder was”.
Het hof heeft in voormeld arrest (pagina 35) verder het volgende overwogen:
“De organisatie hield zich bezig met drugsdelicten en kende daarnaast een geweldsafdeling die zorgde voor de incasso van schulden en voor vergelding. Zolang de zaken goed liepen bemoeide verdachte (veroordeelde) zich nauwelijks met de gang van zaken, maar bij problemen bleek zijn stem doorslaggevend te zijn. Hij had binnen de organisatie de macht uiteindelijke beslissingen te nemen en hij had het gezag waardoor anderen aan zijn opdrachten gehoor gaven of wilde geven”.
Het hof neemt deze overweging uit het arrest over en maakt deze tot de zijne.
De wettelijke grondslag
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van elk van de hiervoor genoemde zaaksdossiers op het standpunt gesteld dat daarin sprake is geweest van soortgelijke feiten van bedreigingen en intimidaties waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, op grond waarvan het voordeel op de voet van artikel 36e lid 2 (oud) Sr kan worden ontnomen.
Het hof overweegt ten aanzien van elk van de zaaksdossiers het navolgende.
Ten aanzien van het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 2]
De advocaat-generaal heeft zich in het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 2] op het standpunt gesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten doordat [Betrokkene zaaksdossier 2] door bedreiging zou zijn gedwongen ter voldoening van een schuld aan veroordeelde, geldbedragen en een auto af te staan.
Het hof is van oordeel dat uit de voorliggende stukken niet aannemelijk is geworden dat, voor zover er sprake is van door bedreiging verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel, dit op enigerlei wijze aan veroordeelde is toegekomen. Op grond daarvan wordt de ontnemingsvordering voor zover gebaseerd op dit zaaksdossier afgewezen.
Gelet op dit oordeel behoeven de verzoeken en verweren van de verdediging ten aanzien van dit zaaksdossier geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 3]
De advocaat-generaal heeft zich in het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 3] op het standpunt gesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten doordat [Betrokkene zaaksdossier 3] door bedreiging zou zijn gedwongen ter voldoening van een schuld aan veroordeelde, een aandeel in (de inventaris) van het restaurant [naam restaurant] te Amsterdam af te staan.
Het hof is van oordeel dat uit de voorliggende stukken niet aannemelijk is geworden dat, voor zover er sprake is van enig door bedreiging verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel, dit op enigerlei wijze aan veroordeelde is toegekomen. Op grond daarvan wordt de ontnemingsvordering voor zover gebaseerd op dit zaaksdossier afgewezen.
Gelet op dit oordeel behoeven de verzoeken en verweren van de verdediging ten aanzien van dit zaaksdossier geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 1]
Het hof leidt uit de hieronder opgenomen bewijsmiddelen de navolgende gang van zaken af uit het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 1] .
[Betrokkene zaaksdossier 1] heeft in 1997 ten behoeve van de bouw van een nieuwbouwproject onder meer van een persoon genaamd [Schuldeiser] een geldbedrag geleend van in totaal DM 800.000,-, tegen een maandelijks rentepercentage van 6%.
Na enige tijd kon [Betrokkene zaaksdossier 1] niet meer aan de rentebetalingen voldoen, waarna hij werd benaderd door [Schuldeiser] met het dringende verzoek aan zijn verplichtingen te voldoen. Op het moment dat [Betrokkene zaaksdossier 1] aangaf dit niet te kunnen, bleek dat de persoon van wie het geld afkomstig was de veroordeelde was geweest, wiens belangen werden vertegenwoordigd door diens zwager [Zwager veroordeelde] .
Vervolgens werd [Betrokkene zaaksdossier 1] benaderd door mensen die door [Zwager veroordeelde] op hem waren afgestuurd en [Betrokkene zaaksdossier 1] met dreigementen en intimidatie dwongen zijn schulden te voldoen. Als onderpand voor de ontstane schuld werd aanvankelijk genoegen genomen met het feit dat [Betrokkene zaaksdossier 1] de eigendom van een drietal stukken grond in Kartal overdroeg.
Door de niet betaling van de schuld werd eenzijdig beslist dat als straf de rente per maand omhoog ging naar 7%. Ook de schuld werd eenzijdig verhoogd naar een bedrag van DM 1.800.000, waarvoor maandelijks een rente van DM 126.000 betaald diende te worden. Van [Betrokkene zaaksdossier 1] werd geëist dat hij als een soort schuldbekentenis cheques voor de totale schuld en de verschuldigde rente uitschreef.
Omdat de waarde van de overgedragen grond de schuld niet meer dekte, werd van [Betrokkene zaaksdossier 1] geëist dat hij in Kartal te bouwen appartementen in eigendom zou overdragen. [Betrokkene zaaksdossier 1] wilde aanvankelijk 20 appartementen overdragen omdat deze de tegenwaarde van de schuld zouden hebben. Op dat moment werd echter gesteld dat hij een schuld van DM 2.760.000,- zou hebben. Er werd door veroordeelde, [Zwager veroordeelde] en anderen een dermate druk op [Betrokkene zaaksdossier 1] uitgeoefend dat hij bang was dat men de dreigementen tegen hem en zijn gezinsleden zou uitvoeren. Onder dwang en bang voor uitvoering van de dreigementen heeft [Betrokkene zaaksdossier 1] voldaan aan de eis om een complete flat (blok C) met 30 appartementen af te staan, die vervolgens op naam van [Zwager veroordeelde] werden gesteld. De eerder overgedragen grond werd weer terug aan hem overgedragen. Omdat de appartementen aanvankelijk te klein werden bevonden, en de eisen aan te bouwen appartementen waren gewijzigd, zijn ze vergroot en zijn er uiteindelijk 14 appartementen en 2 kelderappartementen opgeleverd. Deze appartementen waren nog niet afgebouwd.
Weergave bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen
Algemene opmerking:
De hierna opgenomen bewijsmiddelen zijn afkomstig uit de navolgende bronnen:
A
Financieel rapport T-09 d.d. 6 mei 2002, bestaande uit een samenvattend relaasdossier (pagina’s 1 t/m 104) alsmede de bijlagen A t/m H (pagina’s 105 t/m 1251);
B.
Nader SFO-rapport d.d. 1 augustus 2013, bestaande uit een samenvattend relaasdossier (pagina’s 1 t/m 54) alsmede de bijlagen A t/m E;
C.
Aanvullend rapport d.d. 9 januari 2014, opgemaakt naar aanleiding van uit Turkije afkomstige uitvoeringsstukken naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan Turkije;
D.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2017 inzake de aangetroffen cheques, beslaglijsten alsmede omrekening naar euro’s.
E.
Opnieuw uitgeluisterde en in het Turks en Koerdisch vertaalde tapgesprekken.
F.
De processen-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris.
1
Bron B, bijlage D-8, pagina 331-333, proces-verbaal getuigenverhoor [Betrokkene zaaksdossier 1] op 29 april 1999, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op uw vragen met betrekking tot de schulden die ik heb bij [veroordeelde] geef ik de volgende antwoorden:
In 1997 had ik in verband met een bouwproject behoefte aan een lening. Vanwege de economische crisis van 1996/1997 kon ik bij de banken geen lening krijgen. Ik heb toen in Besiktas van zo’n 50 woekeraars (tegen zeer hoge rente) in totaal ongeveer 7 à 8 miljoen Duitse Mark kunnen lenen. Dit geleende geld had ik nodig voor het bouwproject uit de brochure die u mij toont. Eén van die 50 personen was [Schuldeiser] , van wie ik totaal zo’n 800.000 Mark in coupures van 600 en 200 had geleend. Ik had deze lening tegen een maandelijkse rente van 6% voor onbepaalde tijd gekregen en ik betaalde gedurende een jaar steeds maandelijks de afgesproken rente. [Schuldeiser] kwam zelf langs om het op te halen. Ik betaalde de rentebedragen altijd contant aan hem uit. Daarna kon ik de rentelasten niet meer betalen en op dat moment zei [Schuldeiser] mij dat het geleende geld niet van hem zelf was maar van [Zwager veroordeelde] . Na een tijdje kwam [Zwager veroordeelde] met een paar personen naar mij toe. Als onderpand voor mijn schulden heb ik in mei 1997 drie kadastrale aktes van mijn percelen grond overgedragen aan [Zwager veroordeelde] .
De 3 afschriften uit het kadaster die u mij toont behoren bij deze overdrachten.
Na overdracht van de eigendom verhoogde [Zwager veroordeelde] en zijn mannen de maandelijkse rente als straf naar 7%. Vanaf dit moment passeerden ze [Schuldeiser] en deelden me mede dat ik voortaan met hen zelf te doen had. Zo kwamen ze van mei 1997 tot december 1997 maandelijks om de rente te innen. Voor het hoofdbedrag en de renteschulden lieten ze me cheques uitschrijven. Als ik de rente op tijd betaalde, gaven ze de cheque weer terug en lieten ze me voor de rente van de komende maand weer een nieuwe cheque uitschrijven. Deze uitwisseling van geldcheques ging lange tijd zo door.
Als ik een maand de rente niet kon betalen, dan werd die rente opgeteld bij het hoofdbedrag en moest ik de volgende maand ook de rente over deze rente betalen en lieten ze me een nieuwe cheque uitschrijven. De kopieën van de diverse cheques die u mij laat zien zijn de cheques waarvan ik hiervoor heb verteld dat ik ze ondertekende.
Op deze wijze was het hoofdbedrag op 20-12-1997 gestegen tot 1.800.000 Duitse Mark. Toen ze daarna uit mijn omgeving vernamen en zelf zagen dat ik moeite had met betalen wilden ze het gehele hoofdbedrag en de rente opeens onder dwang van mij terug hebben. Ik had echter geen geld. Ze vonden de eigendomsaktes van de 3 percelen grond die ik als onderpand had gegeven niet voldoende en wilden ook nog het geld terug. Ik heb hen toen twintig appartementen waarop ik het appartementsrecht had in het complex Yasam Sitesi aangeboden. Hierover zijn we een aantal maal bij elkaar gekomen. Tijdens deze bijeenkomsten lieten ze me de persoon die zij “Baba” noemden via zijn zaktelefoon opbellen. Dit gesprek had plaats in het kantoor van [Advocaat] , de advocaat van Baba. Toen ik aan de advocaat vroeg wie Baba was zei hij dat dat [veroordeelde] was die zaken deed in Duitsland. Hierna heb ik hem in de telefoongesprekken altijd zo aangesproken.
Tijdens deze telefoongesprekken probeerde [veroordeelde] me eerst op een vriendelijke manier te overtuigen om mijn schulden te betalen. Toen ik zei dat ik geen geld had begon hij mij zwaar te bedreigen. Op dreigende toon zei hij “Ik heb geld nodig. Ik laat in het Zuidoosten scholen bouwen en besteed daar veel geld aan liefdadigheid. Ik heb geen appartementen nodig.” Als hij zo praatte, antwoordde ik hem alleen maar dat ik geen geld had en hem alleen maar de appartementen kon geven en vroeg hem steeds om hierin toe te stemmen. Hij bedreigde mij met te zeggen dat dit niet goed zou gaan, dat ik zo mijn vrouw en kinderen in gevaar bracht en hij in Turkije erg belangrijke vrienden had, dat hij zelfs op het allerhoogste niveau zijn mannetjes had, dat hij een sterke organisatie had, dat ik nergens naar toe zou kunnen vluchten. Ik maakte me dan ook zorgen over mezelf en mijn familie. Tijdens deze telefoongesprekken met [veroordeelde] waren bij mij steeds [Advocaat] de advocaat, zijn familie [Zwager veroordeelde] en twee kaalgeschoren, potige personen van wie ik de naam niet kende aanwezig. Deze personen keken mij bij deze gelegenheden vernietigend en dreigend aan.
Onder deze omstandigheden heb ik zo’n 2 à 3 telefoongesprekken met [veroordeelde] gevoerd. Ik kon niets meer tegen zijn bedreigingen doen en ben gezwicht.
Zo werden mijn 3 stukken grond aan mij terug verkocht en heb ik hen een heel appartementencomplex met 30 appartementen verkocht. Zo ben ik uit deze benarde situatie gered. Ik heb een ontzettend grote schade geleden. Voor een schuld van 1.800.000 Duitse Mark had ik eigenlijk maar 20 appartementen hoeven geven, maar ik heb er uiteindelijk onder invloed van de uitgeoefende druk en bedreiging 10 bij moeten doen. Ze zeiden namelijk dat mijn schuld van 1.800.000 DM na een jaar, wanneer de bouw klaar is, 2.700.000 DM zou zijn geworden en dat ik door die 10 appartementen te geven hun verlies had gedekt. De marktwaarde van de dertig appartementen die ik ze heb gegeven is echter wel 4.000.000 DM. Zo hebben ze me nog extra schade toegebracht.
De kopieën van de uittreksels uit het kadaster (2 pagina’s), die u mij laat zien, zijn de kadaster inschrijvingen van het blok van 30 appartementen dat ik aan hun heb gegeven.
De persoon die op de kadaster inschrijving staat vermeld, [Boekhouder] , is mijn boekhouder en coördinator. Ik had voor de formaliteit deze onroerende zaken korte tijd tevoren laten zetten op naam van [Boekhouder] om zo beslaglegging erop te voorkomen. De echte eigenaar was ik echter zelf.
De verkoop van deze 30 appartementen was definitief en zonder voorwaarden. Zelfs als ik nu 1.800.000 DM contant zou vinden en dit aan hen zou betalen, zouden ze ze absoluut niet teruggeven, omdat de totale waarde ervan zoals ik net reeds zei nu rond de 4.000.000 DM ligt.
2
Bron B, D-8, pagina 334, proces-verbaal verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens het verhoor werden aan de getuige (het hof begrijpt: de getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] ) de volgende stukken getoond, welke als bijlage bij dit proces-verbaal worden gevoegd:
1. twee foto’s van een appartementencomplex (laagbouw) aan zee;
2. drie tapu’s (eigendomsbewijzen) van grondstukken in Kartal-Istanbul, perceelnummers 2, 26 en 27, ten name van [Zwager veroordeelde] , d.d. 23mei 1997;
3. een tapu (eigendomsbewijs) van 30 stuks appartementen in het appartementencomplex te Kartal-lstanbul, ten name van [Zwager veroordeelde] ; d.d. 9 januari 1998;
4. een overdrachtsbewijs van bovenstaande 30 appartementen door [Boekhouder] aan [Zwager veroordeelde] , d.d. 9 januari1998;
5. zes cheques van de Yapi ve Kredi Bankasi ten name van [Betrokkene zaaksdossier 1] .
3
Bron B, bijlage D-9, pagina 347-348, proces-verbaal van verhoor van getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] d.d. 8 juni 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraag:
Op 10-12-1997 belt advocaat [Advocaat] in uw bijzijn met [veroordeelde] en even later komt u aan de telefoon en spreekt met [veroordeelde] . Uit dit gesprek blijkt dat u geld schuldig bent aan [veroordeelde] . Wat was de rol van advocaat [Advocaat] hierbij en wat is er na dit gesprek gebeurd?
Ik kende advocaat [Advocaat] niet eerder. Hij kwam met een aantal mannen met kaal geschoren hoofden en dikke nekken. Hij zei tegen mij ‘Ik ben de gevolmachtigde van [veroordeelde] . Jij hebt een schuld van 800 duizend DM uitstaan bij [veroordeelde] . Jij hebt dat niet kunnen betalen. [veroordeelde] heeft jouw vermogen uitgezocht, hij heeft er zelf rente opgelegd. Je dient dit onroerend goed van 30 appartementen te geven, zo zullen we onderling afrekenen.
Toen ik tegen hem zei “30 appartementen zijn 6 miljoen DM waard, u vraagt te veel rente van mij”, zei hij we kunnen 30 appartementen niet splitsen, omdat het één eigendomsbewijs betreft, dien je het als één eigendomsbewijs te geven, ten tweede is de bouw nog niet gereed, je kunt het op deze manier niet verkopen. Jij dient het in zijn geheel aan ons over te dragen. Wij nemen dit eigenlijk als borg, als het later klaar is en verkocht wordt, zullen we ons geld pakken en het overige aan jou teruggeven”. Hij zei toen “Hij heeft een familielid in Turkije genaamd [Zwager veroordeelde] , we gaan het onroerend goed op zijn naam overdragen”. Het onroerend goed stond op naam van [Boekhouder] . Ik heb een opdracht aan [Boekhouder] gegeven, en hij heeft het onroerend goed overgedragen aan [Zwager veroordeelde] . Omdat advocaat [Advocaat] en de personen bij hem die ik niet ken, mij onder druk zetten door te zeggen dat “de overdracht binnen 24 uur moest plaatsvinden” en mij intimideerden, heb ik het onroerend goed binnen 24 uur overgedragen aan [Zwager veroordeelde] .
De rente van het geld dat ik met rente had geleend werd eenzijdig door [veroordeelde] opgelegd, maar toen zijn mannen elke maand langskwamen, maakte ik bezwaar dat de rente te hoog was. Zij zeiden echter “ [veroordeelde] heeft ons dit zo bevolen, we kunnen geen cent minder nemen” en hielden vol. Ik verzamelde hier en daar het geld en leverde het aan hen. Uiteindelijk ben ik van hen bevrijd door het onroerend goed aan te geven. De rente die ik aan de mannetjes van [veroordeelde] heb betaald, zal 2 tot 3 keer meer zijn dan het hoofdgeld. Nadat ik zoveel rente heb betaald, ben ik bevrijd door mijn onroerend goed over te dragen. Ik betaalde 126 duizend DM per maand.
Op deze manier heb ik 1,5 à 2 jaar lang rente betaald. Later heb ik mijn onroerend goed overgedragen omdat ik niet meer in staat was om de rente te betalen. Advocaat [Advocaat] zei tegen mij “wij nemen dit onroerend goed als borg voor het tegoed, wij weten dat de waarde van het onroerend goed eigenlijk veel meer is dan de hoeveelheid die wij tegoed hebben. Wij nemen het echter als borg. Als we het onroerend goed later verkopen, zullen we de rest van het saldo teruggeven aan jou”, maar ik heb het geld niet teruggekregen. Zij zijn niet meer naar mij toe gekomen, ik heb hen niet meer gezien.
Ik had de cheque met een bedrag van 1.800.000 DM, die mij getoond wordt, als borg gegeven. Ook de cheques ter waarde van 126 duizend DM had ik als borg gegeven, maar de betalingen heb ik contant gedaan.
Aangezien ik de cheques van 126 duizend betaald had, moest ik het terugkrijgen, maar zij hebben de cheques niet aan mij teruggegeven. [veroordeelde] en zijn mannetjes hebben bovendien nog meer cheques dan deze in handen, ze hebben het niet aan mij teruggegeven.