Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3075, 16/03713
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3075, 16/03713
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juli 2017
- Datum publicatie
- 12 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:3075
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:65
- Zaaknummer
- 16/03713
Inhoudsindicatie
Art. 31 Wet op de omzetbelasting. Art. 6 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Zonnepanelen. Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. Door aan startende ondernemers met zonnepanelen geen aangiftebiljet uit te reiken die mede de periode omvat waarin het recht op aftrek van zonnepanelen is ontstaan behandelt de Inspecteur startende ondernemers met zonnepanelen anders dan andere startende ondernemers. Door een belanghebbende, die als ondernemer voor de omzetbelasting kwalificeert in verband met de aanschaf van zonnepanelen, niet dezelfde mogelijkheden te verschaffen om zijn recht op aftrek van voorbelasting te effectueren wordt de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk gemaakt (Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel).
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03713
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2016, nummer AWB 15/7821, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen verzoek om teruggaaf.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij aangifte omzetbelasting ‘startende ondernemers’, bij de Belastingdienst ontvangen op 12 september 2014, (hierna: de aangifte) heeft belanghebbende over de periode 20 juni 2013 tot en met 31 december 2013 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting (hierna: het verzoek) van een bedrag van € 2.326. Bij beschikking met dagtekening 14 november 2014, kenmerk [aanslagnummer] (hierna: de beschikking) heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen. Na tegen deze beschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak op bezwaar met dagtekening 30 oktober 2015 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote mevrouw [echtgenote] en zijn gemachtigden de heren [A] en [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met twee bijlagen toegezonden aan het Hof en, door tussenkomst van de griffier, aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van email-berichten met dagtekening 10 juli 2014 respectievelijk 11 september 2014 van BTWretour gericht aan de heer [belanghebbende] , een brief met dagtekening 10 juli 2014 van de heer [B] gericht aan Belastingdienst Ondernemingen, een brief met dagtekening 5 september 2014 van de Belastingdienst gericht aan de heer [belanghebbende] en het pro forma bezwaarschrift van 3 december 2014. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de motivering van het bezwaarschrift van 10 december 2014.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft op 6 juni 2013 niet-geïntegreerde zonnepanelen laten installeren op zijn privéwoning. De leverancier van deze zonnepanelen heeft ter zake aan belanghebbende een factuur met factuurdatum 15 mei 2013 gestuurd. Op deze factuur is een bedrag aan arbeids- en materiaalkosten van, in totaal, € 12.710,36 en een bedrag van
€ 2.439,65 aan omzetbelasting vermeld. Vanaf de datum van installatie van de zonnepanelen heeft belanghebbende tegen vergoeding overtollige, met de zonnepanelen opgewekte, energie geleverd aan de energiemaatschappij.
Belanghebbende heeft zich, naar aanleiding van het zogeheten Fuchs-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: het HvJ) van 20 juni 2013, C-219/12, ECLI:EU:C:2013:413 in verband met de productie van energie met voornoemde zonnepanelen, aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting en heeft daarbij verzocht om toekenning van een omzetbelastingnummer. Niet is komen vast te staan of belanghebbende zich heeft aangemeld op 10 juli 2014 of op 26 augustus 2014. Als startdatum van de onderneming heeft belanghebbende op de opgaaf een datum van 6 juni 2013 vermeld.
Aan belanghebbende is vervolgens op 5 september 2014 een BTW-nummer toegekend ( [aanslagnummer] .B01) en een aangiftebiljet omzetbelasting ‘startende ondernemers’ uitgereikt voor de periode 20 juni 2013 tot en met 31 december 2013.
Op 12 september 2014 is het door belanghebbende ingevulde aangiftebiljet omzetbelasting voor de periode 20 juni 2013 tot en met 31 december 2013 bij de Belastingdienst binnen de gestelde termijn ontvangen. Daarin heeft belanghebbende aangegeven dat hij een bedrag van € 113 aan omzetbelasting is verschuldigd. Voorts heeft belanghebbende in de aangifte verzocht om aftrek van voorbelasting ter hoogte van € 2.439, resulterende in een teruggave ter hoogte van € 2.326.
De Inspecteur heeft voornoemd verzoek om teruggaaf van omzetbelasting bij voor bezwaar vatbare beschikking met dagtekening 14 november 2014 afgewezen en heeft deze beslissing bij brief met dagtekening 22 oktober 2014 als volgt toegelicht:
‘Ingevolge het “Fuchs-arrest” van 20 juni 2013 wordt het leveren van energie opgewekt door zonnepanelen aangemerkt als een belaste prestatie voor de omzetbelasting. Indien er geïnvesteerd is in zonnepanelen op of ná 20 juni 2013 wordt men beschouwd al [Hof: als] ondernemer voor de omzetbelasting waardoor er recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Goedgekeurd is als er geïnvesteerd is in zonnepanelen vóór 20 juni 2013 maar op of ná 1 april 2013 dat er eveneens recht op aftrek van voorbelasting bestaat onder de voorwaarde dat men zich vóór 1 augustus 2013 heeft gemeld als ondernemer.
De aanvraag voor het ondernemerschap voor de omzetbelasting is op 21 augustus 2014 in opdracht ondertekend en bij de belastingdienst ontvangen op 26 augustus 2014. Uw cliënt voldoet derhalve niet aan de voorwaarde van aanmelding als ondernemer vóór 1 augustus 2013.’
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking bij geschrift met dagtekening 3 december 2014. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 oktober 2015
heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur het verzoek om teruggaaf van de ter zake van de aanschaf van de zonnepalen verschuldigde omzetbelasting terecht afgewezen?
II. Indien vraag I ontkennend moet worden beantwoord: Dient aan belanghebbende rente te worden vergoed over de teruggaaf?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Het bedrag van de teruggaaf van € 2.326 (€ 113 verschuldigde omzetbelasting minus € 2.439 in rekening gebrachte omzetbelasting) als zodanig is niet in geschil.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot een teruggaaf omzetbelasting ter hoogte van € 2.326. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.