Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3136, 15/00952 t/m 15/00960
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3136, 15/00952 t/m 15/00960
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 juli 2017
- Datum publicatie
- 13 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:3136
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:3621, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1788, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 15/00952 t/m 15/00960
Inhoudsindicatie
Art. 80 Wet belastingen milieugrondslag. Een cup (met pithouder) van een waxinelichtje is geen verpakking.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00952 tot en met 15/00960
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en op het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 mei 2015, nummer AWB 14/44 tot en met 14/52, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de volgende perioden naheffingsaanslagen verpakkingenbelasting opgelegd en daarbij bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht en met betrekking tot aanslagnummers [aanslagnummer] 00114 tot en met [aanslagnummer] 00117 verzuimboetes opgelegd:
Procedure nummer |
Tijdvak |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Naheffing |
Heffingsrente |
Boete |
15/00592 |
2008 |
[aanslagnummer] 00114 |
26-02-2013 |
€ xx.xxx |
€ xx.xxx |
€ x.xxx |
15/00953 |
2009 |
[aanslagnummer] 00115 |
26-02-2013 |
€ xxx.xxx |
€ xx.xxx |
€ x.xxx |
15/00954 |
2010 |
[aanslagnummer] 00116 |
26-02-2013 |
€ xxx.xxx |
€ x.xxx |
€ x.xxx |
15/00955 |
2011 |
[aanslagnummer] 00117 |
26-02-2013 |
€ xxx.xxx |
€ x.xxx |
€ x.xxx |
15/00956 |
2008 |
[aanslagnummer] 00213 |
28-05-2013 |
€ x.xxx |
€ x.xxx |
|
15/00957 |
2009 |
[aanslagnummer] 00214 |
28-05-2013 |
€ xx.xxx |
€ xxx |
|
15/00958 |
2010 |
[aanslagnummer] 00215 |
28-05-2013 |
€ xx.xxx |
€ xxx |
|
15/00959 |
2011 |
[aanslagnummer] 00216 |
28-05-2013 |
€ xx.xxx |
€ xxx |
|
15/00960 |
2012 |
[aanslagnummer] 00224 |
28-05-2013 |
€ xxx.xxx |
Na tegen de naheffingsaanslagen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken met dagtekening 26 november 2013, de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd, en de boetebeschikkingen verminderd tot nihil. In de uitspraken op bezwaar waarbij de boetebeschikkingen zijn verminderd tot nihil heeft de Inspecteur beslist een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar te verlenen. In de overige uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur beslist geen tegemoetkoming in de kosten van bezwaar te verlenen.
Belanghebbende is van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft in één geschrift de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op de bezwaren vernietigd behoudens voor zover ze betrekking hebben op de boetebeschikkingen en behoudens de beslissingen inzake de toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.
Tegen deze in één geschrift verenigde uitspraken heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank. Belanghebbende heeft bij geschrift van 24 september 2015 de incidenteel hoger beroepen aangevuld. De Inspecteur heeft de incidenteel hoger beroepen, ondanks daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, niet beantwoord.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Op 13 april 2017 heeft het onderzoek ter zitting van het Hof plaatsgehad te ’s‑Hertogenbosch. Op deze zitting zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , tot zijn bijstand vergezeld van de heer [B] , gemachtigde, en namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] .
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende de onder 1.5 vermelde aanvulling van de incidenteel hoger beroepen ingetrokken, onder de opmerking dat hetgeen daarin is vermeld aangemerkt moet worden als verweer tegen de hoger beroepen van de Inspecteur.
De Inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de 11 bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is fabrikant en leverancier van waxinelichtjes. Een waxinelichtje bestaat uit een cup van aluminium (hierna: cup), een pit om aan te steken, een stalen pithouder die ervoor zorgt dat de pit niet gaat drijven (hierna: pithouder), en paraffine.
Belanghebbende produceert twee soorten waxinelichtjes, ‘afgevulde waxinelichtjes’ en ‘geperste waxinelichtjes’. De verhouding tussen beide soorten waxinelichtjes qua productie is 70% respectievelijk 30%.
Bij een afgevuld waxinelichtje wordt de pithouder (met daaraan vast een pit) aan de cup vastgelijmd voordat de cup wordt afgevuld om te voorkomen dat tijdens het vullen de pithouder met pit gaat drijven. Bij een afgevuld waxinelichtje wordt de cup met verwarmde paraffine gevuld en zijn de cup, pithouder, pit en paraffine na kristallisatie van de paraffine onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij een afgevuld waxinelichtje is het niet mogelijk de cup (met pithouder en pit) zonder beschadiging van de gekristalliseerde paraffine te verwijderen.
Bij een geperst waxinelichtje zitten de geperste paraffineblokjes en de pithouder, met daaraan vast een pit, los in de cups.
De paraffine bij afgevulde waxinelichtjes is door een andere samenstelling van grondstoffen iets eerder vloeibaar dan bij geperste waxinelichtjes. Bij afgevulde waxinelichtjes zal de pithouder (met pit) bij gebruik niet verschuiven, omdat deze vastzit aan de cup.
De naheffingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2011 met aanslagnummers eindigend op 114 tot en met 117 zien op de naheffing van verpakkingenbelasting ter zake van cups. De naheffingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2011 met aanslagnummers eindigend op 213 tot en met 216 zien op de naheffing van verpakkingenbelasting ter zake van pithouders. De naheffingsaanslag 2012 ziet op de naheffing van verpakkingenbelasting ter zake van zowel cups als pithouders.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Vallen de cup en/of de pithouder van waxinelichtjes onder het begrip ‘verpakkingen’ in de zin van artikel 80, aanhef, onderdeel a, aanhef, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm)?
II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Vallen de cup en/of de pithouder onder de uitzondering van artikel 80, aanhef, onderdeel a, ten eerste, van de Wbm?
III. Indien vraag I bevestigend en vraag II ontkennend moeten worden beantwoord: Dienen de naheffingsaanslagen te worden vernietigd vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel doordat de cup en de pithouder niet bij ministeriële regeling zijn aangewezen als producten die op grond van artikel 80, aanhef, onderdeel a, aanhef, ten vierde, van de Wbm zijn uitgezonderd?
IV. Indien vraag I bevestigend en vragen II en III ontkennend moeten worden beantwoord: Dienen de naheffingsaanslagen te worden vernietigd vanwege schending van artikel 26 BUPO, artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM?
V. Indien vraag I bevestigend en vragen II, III en IV ontkennend moeten worden beantwoord: Dienen de naheffingsaanslagen te worden vernietigd vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur?
VI. Heeft belanghebbende op grond van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3 Besluit proceskosten bestuursrecht recht op vergoeding van zijn werkelijke proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en de overige vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De hoogte van de naheffingsaanslagen als zodanig is niet in geschil.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van de bij de Rechtbank ingestelde beroepen. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank voor zover het de beslissing inzake de proceskosten betreft, bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank voor het overige en tot toekenning van een vergoeding voor de werkelijke proceskosten in beroep en hoger beroep.