Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3621, AWB - 14 _ 44 t-m 14_ 52
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3621, AWB - 14 _ 44 t-m 14_ 52
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 mei 2015
- Datum publicatie
- 25 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:3621
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:3136, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 44 t-m 14_ 52
Inhoudsindicatie
Verpakkingenbelasting. Belanghebbende is fabrikant en leverancier van waxinelichtjes. De inspecteur heeft over de jaren 2008 tot en met 2012 naheffingsaanslagen verpakkingenbelasting opgelegd. In geschil is of de cup en/of de pithouder ‘verpakkingen’ zijn in de zin van de Wet belastingen op milieugrondslag (de Wbm). Naar het oordeel van de rechtbank valt de cup onder de definitie van ‘verpakkingen’, maar de pithouder niet. Wel valt de cup onder de uitzondering van de Wbm zodat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 14/44 tot en met 14/52
uitspraak van 29 mei 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de volgende tijdvakken naheffingsaanslagen verpakkingenbelasting opgelegd en daarbij bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht en met betrekking tot aanslagnummers [aanslagnummer].00114 tot en met [aanslagnummer].00117 verzuimboetes opgelegd:
Procedure nummer |
Tijdvak |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Naheffing |
Heffingsrente |
Boete |
14/49 |
2008 |
[aanslagnummer].00114 |
26-02-2013 |
€ [xx.xxx] |
€ [xx.xxx] |
€ [x.xxx] |
14/50 |
2009 |
[aanslagnummer].00115 |
26-02-2013 |
€ [xxx.xxx] |
€ [xx.xxx] |
€ [x.xxx] |
14/51 |
2010 |
[aanslagnummer].00116 |
26-02-2013 |
€ [xxx.xxx] |
€ [x.xxx] |
€[x.xxx] |
14/52 |
2011 |
[aanslagnummer].00117 |
26-02-2013 |
€ [xxx.xxx] |
€ [x.xxx] |
€ [x.xxx] |
14/44 |
2008 |
[aanslagnummer].00213 |
28-05-2013 |
€ [x.xxx] |
€ [x.xxx] |
|
14/45 |
2009 |
[aanslagnummer].00214 |
28-05-2013 |
€ [xx.xxx] |
€ [xxx] |
|
14/46 |
2010 |
[aanslagnummer].00215 |
28-05-2013 |
€ [xx.xxx] |
€ [xxx] |
|
14/47 |
2011 |
[aanslagnummer].00216 |
28-05-2013 |
€ [xx.xxx] |
€ [xxx] |
|
14/48 |
2012 |
[aanslagnummer].00224 |
28-05-2013 |
€ [xxx.xxx] |
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 november 2013 de naheffingsaanslagen en de in rekening gebrachte heffingsrenten gehandhaafd en de boetes verminderd tot nihil.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 januari 2014, ontvangen bij de rechtbank op 7 januari 2014, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van [A] en [B], vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Rotterdam, en namens de inspecteur, [verweerder]. De beroepen met de in 1.1 vermelde procedurenummers zijn daarbij gelijktijdig behandeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota, enkele foto’s en een overzicht van proceskosten overgelegd en de inspecteur een pleitnota, waarvan afschriften aan de rechtbank en aan de wederpartij zijn verstrekt. De pleitnota’s zijn voorgedragen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is fabrikant en leverancier van waxinelichtjes. Een waxinelichtje bestaat uit een cup van aluminium (hierna: cup), een lontje om aan te steken, een stalen pithouder die ervoor zorgt dat het lontje niet gaat drijven (hierna: pithouder), en paraffine. Belanghebbende produceert twee soorten waxinelichtjes, ‘afgevulde waxinelichtjes’ en ‘geperste waxinelichtjes’. Bij een afgevuld waxinelichtje wordt de cup met verwarmde paraffine gevuld en zijn de cup, pithouder en paraffine na kristallisatie van de paraffine onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij een geperst waxinelichtje zitten de geperste paraffineblokjes met de pithouder en het lontje los in de cups.
De naheffingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2011 met aanslagnummers eindigend op 114 tot en met 117 zien op de naheffing van verpakkingenbelasting ter zake van cups. De naheffingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2011 met aanslagnummers eindigend op 213 tot en met 216 zien op de naheffing van verpakkingenbelasting ter zake van pithouders. De naheffingsaanslag 2012 ziet op de naheffing van verpakkingenbelasting ter zake van zowel cups als pithouders.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Vallen de cup en/of de pithouder van waxinelichtjes onder het begrip ‘verpakkingen’ in de zin van artikel 80, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm)?
- Zo ja, vallen de cup en/of de pithouder onder de uitzondering van artikel 80, onderdeel a, onder 1o, van de Wbm?
- Zo nee, is het gelijkheidsbeginsel geschonden doordat de cup en de pithouder niet bij ministeriële regeling zijn aangewezen als producten die op grond van artikel 80, onderdeel a, onder 4o, van de Wbm zijn uitgezonderd?
- Zo nee, is artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM geschonden?
- Zo nee, kan belanghebbende een geslaagd beroep doen op het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur?
De berekeningen van de naheffingsaanslagen zelf zijn niet in geschil.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.