Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3227, 15/01232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3227, 15/01232

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 juli 2017
Datum publicatie
25 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3227
Formele relaties
Zaaknummer
15/01232
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt aannemelijk dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de taxivrijstelling (BPM)

Belanghebbende exploiteert een taxibedrijf met vier auto’s. Het vervoer betreft hoofdzakelijk schoolvervoer en luchthavenvervoer. Bij aankoop van de auto’s, in 2009, 2010 en 2011 is voor deze auto’s teruggaaf verzocht en verleend van de bij aankoop betaalde BPM op grond van de taxiregeling van artikel 16 Wet BPM. Ingevolge die regeling wordt een vrijstelling van BPM verleend indien en auto geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor taxivervoer.

In augustus 2011 heeft de Inspecteur een bedrijfsbezoek afgelegd bij belanghebbende. Bij het bedrijfsbezoek zijn geen onregelmatigheden geconstateerd en was er geen reden om belanghebbende ‘bij te sturen’.

In november 2013 is door de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld om te beoordelen of de teruggaaf BPM terecht is verleend. Voor drie van de vier auto’s waarvoor de BPM is teruggegeven wordt nageheven, omdat, volgens de Inspecteur niet is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling als bedoeld in artikel 16 Wet BPM.

In geschil is of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling als bedoeld in artikel 16 Wet BPM.

Het boekenonderzoek, waarop de naheffingsaanslag is gestoeld, is van zeer korte duur geweest en beperkt van omvang. Uit het rapport boekenonderzoek volgt dat enkel de rittenadministratie is gecontroleerd. De controlerende ambtenaar is niet op het (bewijs)aanbod van belanghebbende ingegaan om de in computerbestanden opgeslagen informatie in onderlinge samenhang te bezien met de rittenstaten. Het Hof is van oordeel dat de controlerende ambtenaar en de Inspecteur zich ten onrechte hebben beperkt tot de rittenstaten en ten onrechte het door belanghebbende overige aangevoerde bewijs hebben veronachtzaamd. Dit klemt te meer omdat belanghebbende vrij is in diens keuze om het vereiste bewijs te leveren.

Met hetgeen belanghebbende heeft verstrekt, dan wel heeft willen verstrekken, wordt belanghebbende geacht voldoende te hebben aangevoerd om zich van zijn bewijsopdracht te kwijten.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01232

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] h.o.d.n. [A] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 september 2015, nummer AWB 14/4383 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en de beschikkingen belastingrente en heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is, gedagtekend 18 maart 2014, een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen, aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd naar een bedrag van € 7.588 (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijkertijd zijn, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij voor bezwaar vatbare beschikkingen belastingrente van € 189 en heffingsrente van € 594 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en - naar het Hof verstaat - de beschikkingen belastingrente en heffingsrente bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren met betrekking tot de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 148.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 248.

De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 19 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, mevrouw [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] .

1.6.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende exploiteert een taxibedrijf. Het vervoer betreft hoofdzakelijk schoolvervoer en luchthavenvervoer. Voor wat betreft het schoolvervoer is niet duidelijk wat er precies schriftelijk is vastgelegd met de opdrachtgevers. Het luchthavenvervoer wordt voorafgaande aan de rit besteld en geregeld. Het aantal straatritten is te verwaarlozen.

2.2.

Het taxibedrijf wordt onder meer geëxploiteerd met een viertal auto’s met de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] en [kenteken 4] . Bij aankoop van deze auto’s, in 2009, 2010 en 2011 is voor deze auto’s teruggaaf verzocht en verleend van de bij aankoop betaalde BPM op grond van de taxiregeling van artikel 16 Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM).

2.3.

Op 18 augustus 2011 heeft de Inspecteur een bedrijfsbezoek afgelegd bij belanghebbende. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 4 november 2011.

2.4.

Op 5 november 2013 is door de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld om te beoordelen of de teruggaaf BPM terecht is verleend. De bevindingen daarvan worden vastgelegd in een rapport boekenonderzoek van 3 maart 2014.

2.5.

Naar aanleiding van het rapport is aan belanghebbende met dagtekening 4 maart 2014 de naheffingsaanslag opgelegd. De ter zake van de auto’s met kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] (hierna: de taxi’s) verleende teruggave van BPM is nageheven, omdat, volgens de Inspecteur niet is voldaan voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling voor taxivervoer als bedoeld in artikel 16 Wet BPM.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling voor taxivervoer als bedoeld in artikel 16 Wet BPM.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing