Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6280, AWB - 14 _ 4383
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6280, AWB - 14 _ 4383
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 september 2015
- Datum publicatie
- 4 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:6280
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:3227, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4383
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/4383
uitspraak van 25 september 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 juni 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag BPM van € 7.588 en de daarbij vastgestelde belastingrente van € 189 en heffingsrente van € 594 (kenmerk [kenmerk] BPM).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [plaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft voor de jaren 2009, 2010 en 2011 teruggaaf van de bij aankoop betaalde BPM verzocht en gekregen op grond van de taxiregeling. De teruggaaf had betrekking op de personenauto’s met de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] en [kenteken 4] (hierna: de auto’s). Belanghebbende exploiteert met deze en andere auto’s een taxibedrijf. Het vervoer betreft hoofdzakelijk schoolvervoer en luchthavenvervoer. Schriftelijke contracten zijn er niet. Het schoolvervoer is geregeld door mondelinge overeenkomsten die stilzwijgend worden gecontinueerd. Het luchthavenvervoer is voorafgaand aan de rit besteld en geregeld. Het aantal straattaxiritten is te verwaarlozen.
Bij belanghebbende is op 5 november 2013 een boekenonderzoek ingesteld. Doel van dit onderzoek is te beoordelen of voldaan is aan de voorwaarden die zijn gesteld aan het verlenen van teruggaaf van BPM op basis van de teruggaafregeling voor taxivervoer.
In de administratie van belanghebbende zijn tijdens het boekenonderzoek rittenstaten aangetroffen waarop de volgende gegevens zijn vermeld:
- de naam van de ondernemer;
- de naam van de chauffeur;
- de datum (meestal zonder jaartal);
- het kenteken van de auto;
- de begintijd van de rit;
- de eindtijd van de rit;
- de kilometerstand aan het einde van de rit (niet aan het begin van de rit);
- het startpunt van de rit en de eindbestemming (hiervoor wordt geen adres genoteerd, maar een plaatsnaam of straatnaam);
- voor wiens rekening wordt gereden (dit is incidenteel genoteerd).
De chauffeurs hebben enkel de beladen ritten genoteerd op de rittenstaten. Een enkele rittenstaat bevat ook onbeladen ritten. De chauffeurs nemen de auto’s mee naar huis aan het einde van hun diensten en beginnen hun volgende diensten vanaf hun woonadressen. Er is geen controle op privéritten geweest. De rittenstaten worden per chauffeur op datum geordend en opgeborgen in een ordner.
Naar aanleiding van het rapport van het boekenonderzoek is aan belanghebbende met dagtekening 4 maart 2014 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag betreft de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] . Het bezwaar van belanghebbende daartegen is door de inspecteur afgewezen.
In geschil is of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling voor taxivervoer als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM).
Op grond van artikel 16 van de Wet BPM wordt – kort gezegd – teruggaaf van belasting verleend voor personenauto’s die zijn bestemd om geheel of nagenoeg geheel (90%) te worden gebruikt voor het verrichten van taxivervoer. De last te bewijzen dat aan dit vereiste is voldaan rust op belanghebbende. Belanghebbende is vrij in de wijze waarop hij dit bewijs levert.
Belanghebbende stelt dat zijn chauffeurs nagenoeg uitsluitend vaste ritten rijden waarvoor contracten zijn afgesloten. De adressen die de chauffeurs aandoen zijn opgenomen in de administratie van belanghebbende. Volgens belanghebbende is het daarom onnodig dat hij dagelijks een rittenadministratie bijhoudt. Nu sprake is van contractvervoer zijn de ritprijzen vooraf bepaald. De opbrengsten per rit worden daarom niet op de rittenstaten bijgehouden. Belanghebbende stelt dat geen privéritten zijn gemaakt.
De inspecteur stelt dat tijdens de controle ook enkele notities van privéritten in de administratie zijn aangetroffen. Verder stelt de inspecteur dat aan de hand van de rittenstaten niet voldoende is vast te stellen dat met de betreffende auto’s nagenoeg uitsluitend taxiritten worden gemaakt. Tijdens de controle heeft belanghebbende geprobeerd de informatie in de bestaande administratie te sorteren naar informatie per auto. Dit is ten aanzien van een auto gelukt voor de anderen auto’s is dat niet gelukt. Bovendien constateert de inspecteur dat de door belanghebbende op basis van de rittenstaten gemaakt overzichten – ondanks dat er vaak dezelfde ritten worden afgelegd – regelmatig grote verschillen zijn in het totaal aantal verreden kilometers, terwijl het aantal beladen kilometers steeds nagenoeg hetzelfde blijft.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto’s voor ten minste 90% zijn gebruikt voor taxivervoer. Uit de rittenstaten is namelijk niet op een voldoende eenvoudige manier per auto op te maken met welk doel het aantal gereden kilometers is gemaakt. De rittenstaten vertonen daarvoor teveel gebreken en deze zijn door belanghebbende onvoldoende verklaard. Aangezien de chauffeurs de auto’s na dienst mee naar huis namen en er geen controle was op privéritten, valt (de mate van) privégebruik niet te bepalen. De naheffingsaanslag is dan terecht opgelegd.
Het beroep tegen de naheffingsaanslag wordt tevens geacht te zijn gericht tegen de in rekening gebrachte belasting- en heffingsrente. Belanghebbende heeft daartegen geen gronden aangevoerd en de rechtbank is ook niet gebleken dat de belasting- en heffingsrente onjuist zijn berekend. De rechtbank acht de in rekening gebrachte bedragen daarom juist.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2015 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.