Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3306, 15/01448 tot en met 15/01452, 16/03356 en 16/03357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3306, 15/01448 tot en met 15/01452, 16/03356 en 16/03357

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 juli 2017
Datum publicatie
30 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3306
Formele relaties
Zaaknummer
15/01448 tot en met 15/01452, 16/03356 en 16/03357
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 72

Inhoudsindicatie

Oldtimervrijstelling. Artikel 72, lid 1, onderdeel b, Wet MRB. Belanghebbende heeft in 2011 twee personenauto’s gekocht, met een datum eerste toelating uit het jaar 1978 respectievelijk 1986. De personenauto’s rijden op diesel. Onder het destijds geldende wettelijke regime bestond voor motorrijtuigen van 25 jaar of ouder recht op vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting. Met ingang van 1 januari 2014 is het wettelijke regime gewijzigd in die zin dat de vrijstelling voor oldtimers is beperkt tot motorrijtuigen die 40 jaar of ouder zijn. De in 2011 door de inspecteur gegeven vrijstellingsbeschikkingen “Motorrijtuigenbelasting Vrijstelling 25 jaar en ouder” hebben van rechtswege hun werking verloren met ingang van de wijziging van het wettelijke regime. De vrijstelling hoeft niet te worden ingetrokken. Van een in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen is geen sprake. Het beëindigen van de vrijstelling als gevolg van de wijziging van het wettelijke regime vormt geen inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 EP.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01448 tot en met 15/01452, 16/03356 en 16/03357

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 november 2015 en 26 april 2016, nummers BRE 14/4186, 15/615, 15/616, 15/1353, 15/1354, 15/6495 en 15/6496, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde voldoeningen op aangifte.

1 Ontstaan en loop van het geding

15/01448 tot en met 15/01452

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 17 maart 2014, 17 juni 2014, 19 september 2014, 28 maart 2014 en 30 juni 2014 de volgende rekeningen motorrijtuigenbelasting (MRB) naar belanghebbende gestuurd:

Tijdvak:

Kenteken:

Belastingbedrag:

18 maart 2014 – 17 juni 2014

[kenteken 1]

€ 331

18 juni 2014 – 17 september 2014

[kenteken 1]

€ 331

18 september 2014 – 17 december 2014

[kenteken 1]

€ 331

27 maart 2014 – 26 juni 2014

[kenteken 2]

€ 331

27 juni 2014 – 26 september 2014

[kenteken 2]

€ 331

1.2.

Belanghebbende heeft de bedragen van telkens € 331 op respectievelijk 24 maart 2014, 24 juni 2014, 2 oktober 2014, 15 april 2014 en 7 juli 2014 voldaan. Daartegen heeft belanghebbende bij brieven van respectievelijk 6 april 2014, 7 juli 2014, 5 oktober 2014, 13 april 2014 en 7 juli 2014 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken van respectievelijk 2 juni 2014, 20 maart 2015, 9 februari 2015, 9 februari 2015 en 20 maart 2015 de bezwaren afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank in alle vijf zaken van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 39,75 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 225 aan deze vergoedt.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

16/03356 en 16/03357

1.5.

De Inspecteur heeft met dagtekening 19 juni 2015 en 29 juni 2015 de volgende rekeningen MRB naar belanghebbende gestuurd:

Tijdvak:

Kenteken:

Belastingbedrag:

18 juni 2015 – 17 september 2015

[kenteken 1]

€ 333

27 juni 2015 – 26 september 2015

[kenteken 2]

€ 333

1.6.

Belanghebbende heeft de bedragen van telkens € 333 op respectievelijk 20 juli 2015 en 27 juli 2015 voldaan. Daartegen heeft belanghebbende bij brieven van respectievelijk 20 juli 2015 en 27 juli 2015 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken van respectievelijk 21 september 2015 en 25 september 2015 de bezwaren afgewezen.

1.7.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank in beide zaken van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 39 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 90 aan deze vergoedt.

1.8.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Alle zaken

1.9.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.10.

De zitting heeft plaatsgehad op 6 juli 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld van de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .

1.11.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.12.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.13.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is volgens het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens (hierna: het kentekenregister) sinds 29 november 2011 houder van de personenauto van het merk en type [automerk 1] met het kenteken [kenteken 1] (hierna: de [automerk 1] ). De datum van eerste toelating van dit motorrijtuig is 25 april 1986. Deze auto rijdt op diesel.

2.2.

Belanghebbende is volgens het kentekenregister sinds 29 november 2011 eveneens houder van de personenauto van het merk en type [automerk 2] met het kenteken [kenteken 2] (hierna: de [automerk 2] ). De datum van eerste toelating van dit motorrijtuig is 11 oktober 1978. Deze auto rijdt op diesel.

2.3.

Met dagtekening 16 december 2011 zijn aan belanghebbende ter zake van de [automerk 1] en de [automerk 2] vrijstellingsbeschikkingen “Motorrijtuigenbelasting Vrijstelling 25 jaar en ouder” verzonden (hierna: de mededelingen van 2011). Op beide beschikkingen staat, voor zover van belang, vermeld:

“Uit de gegevens van het kentekenregister maak ik op dat het bovengenoemde motorrijtuig 25 jaar of ouder is. Dit betekent dat u voor dat voertuig geen motorrijtuigenbelasting meer hoeft te betalen. Met ingang van 29 november 2011 verleen ik u daarom vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting.”

2.4.

De Inspecteur heeft bij brieven van 3 december 2013 aan belanghebbende medegedeeld dat, onder voorbehoud van goedkeuring door de Eerste Kamer der Staten-Generaal, de vrijstelling MRB voor oldtimers zal worden gewijzigd in die zin dat de oldtimervrijstelling alleen nog zal gelden voor motorrijtuigen die voor het eerst in gebruik zijn genomen op of voor 1 januari 1974. Daarbij heeft de Inspecteur opgemerkt dat belanghebbende per 1 januari 2014 voor de [automerk 1] en de [automerk 2] weer MRB zal zijn verschuldigd, aangezien deze auto’s niet aan vorenbedoelde voorwaarde voldeden.

2.5.

Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met een wetswijziging per 1 januari 2014 betreffende de vrijstelling voor oldtimers.

2.6.

Belanghebbende heeft een taxatierapport van de heer [C] , verbonden aan [D] , van 31 mei 2016 overgelegd. In dat rapport is de vervangingswaarde van de [automerk 1] gesteld op € 1.000 inclusief BTW. Voorts is in dat rapport het volgende vermeld:

“Waardedaling oudere diesels in het algemeen doordat er geen overgangsregeling is voor dieselvoertuigen, in 2012 had dit voertuig een vervangingswaarde van € 9.500,-”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft belanghebbende ondanks de wetswijziging met ingang van 1 januari 2014 recht op een vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting omdat de vrijstellingsbeschikkingen niet zijn ingetrokken?

2. Vormt de wetswijziging met ingang van 1 januari 2014 een inbreuk op het ongestoorde genot van het eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: artikel 1 EP)?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot teruggaaf van de op aangifte voldane motorrijtuigenbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing