Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3397, 16/00148

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3397, 16/00148

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 juli 2017
Datum publicatie
30 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3397
Formele relaties
Zaaknummer
16/00148

Inhoudsindicatie

Uitspraak n.a.v. verwijzing HR van 04-03-2016, nr. 15/03126, ECLI:NL:HR:2016:347.

De met dagtekening 20 april 2010 aan belanghebbende opgelegde aanslag in het recht van successie is naar het oordeel van het Hof op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De bezwaartermijn vangt daarom aan met ingang van de dag na dagtekening van het aanslagbiljet (21 april 2010). De niet-ontvangst van het aanslagbiljet schort de aanvang van de bezwaartermijn niet op, maar kan wel meebrengen dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is o.g.v. artikel 6:11 Awb.

Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat zij eerst na het ontvangen van de duplicaat-aanslag op 25 maart 2011 bekend raakte met de aanslag. Naar het oordeel van het Hof heeft zij echter niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van haar verlangd kon worden een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur. Zij heeft daartoe onvoldoende voortvaren gehandeld.

Ook overigens zijn door belanghebbende geen gronden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

De Inspecteur heeft belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00148

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van

14 augustus 2014, nummer AWB LEE 13/3052, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,hierna: de Inspecteur,

betreffende na te vermelden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), overleden op 26 mei 2007, een aanslag in het recht van successie opgelegd van € 826.811 naar een belaste verkrijging van € 1.324.177.

1.2.

Het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft ambtshalve de aanslag verminderd tot een bedrag van € 226.888 naar een belaste verkrijging van € 1.068.124.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 augustus 2014 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof Arnhem-Leeuwarden. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele beroep van de Inspecteur beantwoord. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 2 juni 2015 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 maart 2016, nr. 15/03126, ECLI:NL:HR:2016:347, het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2017. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heer [C] .

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is de enige erfgenaam van erflaatster.

2.2.

De Inspecteur heeft op 16 april 2009, een op 8 april 2009 gedagtekende, aangifte in het recht van successie ontvangen. Belanghebbende heeft daarop als gekozen woonplaats aangegeven [D] , [adres 1] 16, [postcode 1] [plaats] .

2.3.

Uit een systeem van de Belastingdienst waarin in die jaren het opleggen van aanslagen in het recht van successie is verwerkt, het zogenoemde GRS-systeem, volgt dat een aanslag aan belanghebbende is opgelegd met als dagtekening 20 april 2010. Deze aanslag is volgens de zogenoemde elementennota toegezonden aan het adres [adres 1] 16 te [plaats] . De elementennota geeft onder meer het volgende weer:

“Successienummer [nummer 1]

Soort aanslag Definitieve aanslag

Aanslaggroepnummer [nummer 2]

Dagtekening 20-04-2010

Naam [erflaatster]

Domicilie [D]

[adres 1] 16

[postcode 1] [plaats] ”

2.4.

Op het aanslagbiljet is het woonadres van belanghebbende, [adres 2] 16 te [woonplaats] vermeld. Voorts is op het aanslagbiljet aangegeven dat als toezendadres voor de aanslag gekozen is voor het domicilieadres van de aangifte en dat een eventueel bezwaarschrift voor 1 juni 2010 moet zijn ontvangen door de Belastingdienst.

2.5.

In hoger beroep (Hof Arnhem-Leeuwarden) heeft de Inspecteur een rapport van [E] (hierna: [E] ) van de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn van 12 december 2014 overgelegd. Daarin heeft [E] verklaard dat:

-

de aanslag is opgenomen in één van drie partijen van documenten;

-

deze drie partijen zijn aangeboden aan TNT ter postverzending in de periode van 6 april 2010 tot en met 19 april 2010;

-

de drie partijen tijdig en zonder problemen zijn aangeboden aan de postleverancier ter verzending en

-

TNT met de Belastingdienst is overeengekomen dat partijen documenten zoals de betreffende drie partijen worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.

2.6.

Op 5 november 2010 heeft [F] telefonisch contact gehad met de Belastingdienst. Hij heeft daarbij verzocht om toezending van kopieën van stukken.

2.7.

[F] heeft op 25 maart 2011 naast andere stukken een duplicaat van de aan belanghebbende opgelegde aanslag van de Inspecteur ontvangen.

2.8.

Bij brief van 26 april 2011 heeft de toenmalige gemachtigde [G] , van [H] (hierna: [J] ), geschreven:

“(…). Wij verzoeken u om uitstel van betaling, tot 31 mei 2011, van aanslagnummer [aanslagnummer] , gedagtekend 20 april 2010 (…).

De brief die wij vandaag zonden naar de belastingdienst te Assen, t.a.v. [C] , sluiten wij in.”

2.9.

Bij brief van 26 april 2011 heeft [J] geschreven:

“Geachte heer [C] ,

Wij ontvingen uw brief van 24 maart jl. waarvoor dank.

Waaronder een brief van 9 februari 2010 waarin u verwijst naar “bijgaand taxatierapport”. Wij ontvangen gaarne een kopie van het desbetreffende taxatierapport opgemaakt door de heer [K] .”

In deze brief vraagt u te reageren voor 2 maart. Mogelijk is een herinneringsbrief verzonden. Voor de goede orde delen wij u mede dat de brief van 9 februari evenals de mogelijke herinneringsbrief onbekend zijn.

De verzonden aanslagen geadresseerde aan [L] , [adres 3] 2, [postcode 2] [M] en [N] , [adres 2] 16, [postcode 3] [woonplaats] , zijn op beide adressen onbekend (…).”

2.10.

Bij brief van 6 september 2011, door de Inspecteur ontvangen op 7 september 2011, heeft de toenmalige gemachtigde [J] aan de Inspecteur geschreven:

“Betreft aanslag erfbelasting 2007 t.n.v. [N] , [adres 2] 16, [postcode 4] [woonplaats] , Aanslagnummer [aanslagnummer]

(...) Namens onze cliënte maken wij pro-forma bezwaar tegen bovengenoemde aanslag. De inhoud van het bezwaar heeft betrekking op de faciliteiten als bedoeld in de Natuurschoonwet.

Ten einde nader onderzoek uit te kunnen voeren en advies in te kunnen winnen, verzoeken wij u onze cliënte uitstel te verlenen voor het indienen van inhoudelijke redenen van bezwaar.

Tevens verzoeken u onze cliënte uitstel van betaling te verlenen voor het gehele openstaande bedrag groot € 830.067 tot dit bezwaar is afgehandeld.”

2.11.

Bij brief van 1 oktober 2011 heeft de toenmalige gemachtigde [J] aan de Inspecteur onder meer geschreven:

''Namens onze opdrachtgever [belanghebbende] , woonachtig te [woonplaats] ( [adres 2] 16) doen wij hierbij onze aanvulling toekomen op het reeds ingediende proforma bezwaarschrift d.d. 7 september 2011 in het kader van opgelegde aanslag in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] (dossier [nummer 3] ). (...).''

2.12.

Bij brief van 19 oktober 2011 heeft de toenmalige gemachtigde [J] aan de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:

“Namens [belanghebbende] , woonachtig te [woonplaats] ( [adres 2] 16) doen wij hierbij een 2e aanvulling toekomen op het reeds ingediende proforma bezwaarschrift d.d. 7 september 2011 in het kader van opgelegde aanslag in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] (dossier [nummer 3] ). (...)”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en, zo ja, op welk moment?

II. Indien de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en het moment van bekendmaking is vastgesteld: is tijdig tegen de aanslag bezwaar gemaakt?

Belanghebbende neemt het standpunt in dat de aanslag niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Indien het Hof evenwel oordeelt dat de aanslag wél op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, dan is belanghebbende van mening dat eerst op 25 maart 2011 door de toezending van de duplicaat-aanslag, de aanslag bekend is gemaakt en dat daartegen tijdig bezwaar is gemaakt met de brief van 26 april 2011 (zie onderdeel 2.8 en 2.9.).

De Inspecteur neemt het standpunt in dat de aanslag uiterlijk op 20 april 2010 bekend is gemaakt, dat de brief van 26 april 2011 niet als een bezwaarschrift is aan te merken en dat belanghebbende niet tijdig tegen de aanslag bezwaar heeft gemaakt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert, althans zo begrijpt het Hof, primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de aanslag, omdat deze buiten de driejaarstermijn is opgelegd en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur, en terugwijzing naar de Inspecteur om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Voorts verzoekt belanghebbende het Hof een immateriële schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing