Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3402, 15/01366
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3402, 15/01366
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 juli 2017
- Datum publicatie
- 30 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:3402
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:7034, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1313, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01366
Inhoudsindicatie
Verhuurderheffing. Belanghebbende, een gemeente, stelt onder meer anti-kraakwoningen en woningen die onder de Leegstandwet vallen, in gebruik ter beschikking aan derden tegen betaling van een vergoeding. In geschil is of deze woningen voor “verhuur bestemd” zijn als bedoeld in de Wet verhuurderheffing. Het Hof is van oordeel dat bij het civielrechtelijk huurbegrip moet worden aangesloten en dat zowel de anti-kraakwoningen als de Leegstandwetwoningen tot de heffingsgrondslag voor de verhuurderheffing behoren.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01366
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 oktober 2015, nummer AWB 14/6140 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 26 september 2013 aangifte gedaan van de door haar over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2013 verschuldigde verhuurderheffing. Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 3.880. Naar aanleiding van het door haar bij schrijven van 1 november 2013 tegen de voldoening van genoemd bedrag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 1 september 2014 besloten een teruggaaf te verlenen tot een bedrag van € 63.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende met dagtekening 2 november 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, mevrouw [A] , de heer [B] en de heer [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en de heer [E] .
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft op 26 september 2013 een aangifte verhuurderheffing ingediend ter zake van 119 objecten, waarvan zij het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Tot deze 119 objecten behoren 62 objecten waarin door belanghebbende op basis van een overeenkomst tijdelijk natuurlijke personen zijn gehuisvest om leegstand, kraken of verloedering te voorkomen (hierna: ‘de anti-kraakobjecten’). Voorts behoren tot deze 119 objecten 33 objecten die onder de Leegstandwet vallen en waarin eveneens door belanghebbende op basis van een overeenkomst tijdelijk natuurlijke personen zijn gehuisvest (hierna: ‘de leegstandwetobjecten’).
Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte op 1 november 2013 bezwaar aangetekend. Nadat de Inspecteur op bezwaar heeft beslist, behoren er nog 116 woningen tot de heffingsgrondslag voor de verhuurderheffing 2013, waaronder 62 anti-kraakobjecten en 30 leegstandwetobjecten.
Het recht tot gebruik van de anti-kraakobjecten is door belanghebbende met de respectievelijke gebruikers vastgelegd in individuele overeenkomsten genaamd “Overeenkomst tot tijdelijk gebruik van gemeentepand ”. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst die op één van de anti-kraakobjecten betrekking heeft. Deze overeenkomst bevat, voor zover in deze zaak van belang, de volgende bepalingen:
“(…) de gemeente geeft in tijdelijk gebruik aan de gebruiker die in tijdelijk gebruik aanvaardt, het pand (..), onder de navolgende voorwaarden en bepalingen:
1. Het gebruik gaat in op […] en geldt voor 6 maanden, met mogelijkheid tot verlenging van maand tot maand tot het moment dat er een besluit over de definitieve bestemming is genomen, maar uiterlijk […], (…).
2. De vergoeding voor het gebruik bedraagt € 113,45 per maand, in totaal, bij vooruitbetaling te voldoen in maandelijks termijnen (…).
5. De kosten van het dagelijks onderhoud als bedoeld in artikel 7:217 B.W. komen voor rekening van de gebruiker. (…). Het is de gebruiker bekend dat de gemeente het grootonderhoud tot het strikt noodzakelijke zal beperken. De gebruiker dient waar nodig zelf de voor het gebruik noodzakelijke voorzieningen of onderhoudsmaatregelen te treffen.
6. De kosten die veroorzaakt worden door het gebruik van het pand, zoals gas, water, elektriciteit en (indien aanwezig) telefoon en Cai evenals het gebruikersdeel ozb, komen voor rekening van de gebruiker.
7. Het pand mag uitsluitend worden gebruikt als tijdelijke woonruimte voor de gebruiker. (…)
12. Gedurende de looptijd van de overeenkomst is de door de gemeente aangestelde beheerder gemeente-eigendommen te allen tijde bevoegd het pand geheel te inspecteren. De gebruikers zullen deze ambtenaar steeds toegang verlenen voor de uitoefening van zijn taak. Het niet verlenen van toegang is een reden om tot onmiddellijke beëindiging van deze overeenkomst over te gaan.”.
Tot de gedingstukken behoort voorts een overeenkomst die op één van de leegstandwetobjecten betrekking heeft. Deze overeenkomst bevat, voor zover in deze zaak van belang, de volgende bepalingen:
“TIJDELIJKE HUUROVEREENKOMST OP GROND VAN ART. 15 LEEGSTANDWET
(…)
nader ook te noemen: “verhuurder”;
nader ook te noemen: “huurder”;
OVERWEGINGEN:
(…)
de woning is bestemd voor herontwikkeling;
Verhuurder verhuurt tijdelijk aan huurder, die in tijdelijke huur aanneemt, de woning (…).
Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte ten behoeve van de huurder.
Deze huurovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd en wel tot het einde van het tijdvak waarvoor voormelde vergunning van burgemeester en wethouders is verleend. De huurovereenkomst zal evenwel ten minste 24 (…) maanden duren.”
De door de huurder aan verhuurder verschuldigde huurprijs bedraagt
kale huur : € 601,77
voorschot servicekosten (art. 3.2) : € 171,04
Totaal € 772,81
(…)
Gelet op het karakter van de onderhavige tijdelijke huurovereenkomst is verhuurder jegens huurder niet gehouden onderhoud te verrichten. Huurder realiseert zich dat sprake is van een tijdelijke huurovereenkomst met betrekking tot een voor herontwikkeling bestemd pand en accepteert mogelijke onvolkomenheden aan het pand.
Huurder zal verhuurder desgevraagd in de gelegenheid stellen het gehuurde te bezoeken, al dan niet in het kader van de voorgenomen herontwikkeling. (…).
Huurder accepteert uitdrukkelijk dat sprake is van een tijdelijke huurovereenkomst. Huurder realiseert zich dat dit met zich meebrengt dat deze huurovereenkomst op afzienbare termijn komt te eindigen, zonder dat verhuurder andere woonruimte aan huurder ter beschikking dient te stellen en zonder dat verhuurder in verband met die beëindiging schadevergoeding of enige andere vergoeding aan huurder dient te voldoen. Huurder dient bij het eindigen van deze huurovereenkomst zelf zorg te dragen voor andere woonruimte, hetgeen huurder zich realiseert en ook accepteert.”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de anti-kraakobjecten ‘huurwoningen’ in de zin van artikel 2, letter a, van de Wet verhuurderheffing?
II. Zijn de leegstandwetobjecten ‘huurwoningen’ in de zin van artikel 2, letter a, van de Wet verhuurderheffing?
III. Indien de vragen I en II bevestigend worden beantwoord, is het in de verhuurderheffing betrekken van de anti-kraakobjecten en leegstandwetobjecten in strijd met doel en strekking van de Wet verhuurderheffing?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I en II ontkennend en vraag III bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal. Partijen hebben ter zitting eenduidig verklaard dat de WOZ-waarden van de objecten als zodanig niet in geschil zijn.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en tot teruggaaf van het door haar voldane bedrag van € 3.817. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.