Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:347, 15/01042

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:347, 15/01042

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 februari 2017
Datum publicatie
7 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:347
Formele relaties
Zaaknummer
15/01042

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is de dochter van erflater. Bij testament heeft erflater belanghebbende als enig erfgename aangewezen. Belanghebbende vormde samen met haar echtgenoot, haar kinderen en erflater een gezamenlijke huishouding. Belanghebbende beschikte over een mantelzorgcompliment. Belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op de partnervrijstelling. De Rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld.

Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur ontvankelijk is in het hoger beroep, ondanks dat hij eerst na de (eerste) aanmaning het tijdig ingestelde pro forma hoger beroep heeft gemotiveerd. Voorts is het Hof van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de partnervrijstelling.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01042

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 2 juli 2015, nummer AWB 14/6579, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 1.480.201 en een te betalen bedrag van € 284.168. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 6.078 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belaste verkrijging van € 895.715 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 35,84 en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot [A] tot bijstand, alsmede, namens de Inspecteur, [B] , [C] en [D] .

1.6.

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier is deze aan de wederpartij overhandigd. De pleitnota is met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd waarvan het Hof en de wederpartij hebben kunnen kennisnemen. De pleitnota is met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.8.

Het Hof heeft het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

[E] (hierna: erflater), vader van belanghebbende, is op [datum] 2011 overleden. Bij testament, opgemaakt op 9 december 2008, heeft erflater belanghebbende als enig erfgename aangewezen.

2.2.

Belanghebbende vormde vanaf december 1993 samen met haar echtgenoot, haar kinderen en ouders een gezamenlijke huishouding. Na het overlijden van haar moeder in 1995 is de gezamenlijke huishouding voortgezet en heeft belanghebbende voor erflater gezorgd. Belanghebbende heeft een uitkering genoten als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning (mantelzorgcompliment) in verband met in het kalenderjaar voorgaand aan het overlijden van haar vader verleende zorg.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte erfbelasting ter zake van de verkrijging in 2011 als saldo van de nalatenschap een bedrag van € 1.461.510 vermeld. In afwijking van de aangifte heeft de Inspecteur met dagtekening 22 januari 2013 een aanslag opgelegd naar een verkrijging van € 1.499.315. De belaste verkrijging is na toepassing van een vrijstelling van € 19.114 vastgesteld op € 1.480.201.

2.4.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 juli 2015 geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op de vrijstelling van artikel 32, lid 1, onder 4, onderdeel a, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) ten bedrage van € 603.600 (hierna: de partnervrijstelling). Volgens de Rechtbank is sprake van ongelijke behandeling tussen de gehuwde en de ongehuwde mantelzorger waarvoor geen rechtvaardigingsgrond is en waarvan niet kan worden gezegd dat de wetgever binnen zijn ruime beoordelingsruimte is gebleven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1.

Is de Inspecteur ontvankelijk in het hoger beroep nu de Inspecteur tot 22 september 2015 de gelegenheid had om het tijdig ingestelde pro forma hoger beroep te motiveren en deze motivering bij het Hof is binnengekomen op 24 september 2015?

3.1.2.

Indien de Inspecteur ontvankelijk is in het hoger beroep, heeft belanghebbende recht op de partnervrijstelling? Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende geen fiscaal partner is van haar vader.

3.1.3.

Heeft belanghebbende, indien zij door het Hof in het gelijk wordt gesteld, recht op vergoeding van rente over de door haar te veel betaalde erfbelasting vanaf 25 februari 2013, dan wel subsidiair vanaf 28 februari 2013?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk is. Voor het geval het Hof de Inspecteur wel ontvankelijk verklaart, is belanghebbende van mening dat het niet toekennen van de partnervrijstelling in strijd is met artikel 14 van het EVRM in samenhang met artikel 1, onderdeel 1, van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Belanghebbende is verder van mening dat zij recht heeft op vergoeding van rente over de door haar teveel betaalde erfbelasting.

3.3.

De Inspecteur is van mening dat het hoger beroep ontvankelijk is, dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd omdat belanghebbende geen recht heeft op de partnervrijstelling en dat het Hof niet bevoegd is te oordelen over een rentevergoeding als onherroepelijk komt vast te staan dat belanghebbende te veel erfbelasting heeft betaald.

3.4.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

4 Gronden

5 Beslissing