Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4443, AWB - 14 _ 6579
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4443, AWB - 14 _ 6579
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 juli 2015
- Datum publicatie
- 21 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:4443
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:347, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 6579
Inhoudsindicatie
Mantelzorgvrijstelling. Belanghebbende, die gehuwd was en samen met haar gezin en met haar vader een gezamenlijke huishouding vormde, heeft haar vader tot zijn overlijden jarenlang als mantelzorger verzorgd en heeft na diens overlijden ook het mantelzorgcompliment toegekend gekregen. In geschil is of het verschil in behandeling tussen een ongehuwde, die wel in aanmerking zou komen voor de mantelzorgvrijstelling, en een gehuwde mantelzorger in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank vervult de eis dat de mantelzorger ongehuwd moet zijn om in aanmerking te komen voor de hoge vrijstelling geen enkele functie. Het verschil in behandeling tussen een gehuwde en een ongehuwde persoon laat zich niet verklaren door de wetsgeschiedenis of het systeem van de wet. Niet kan worden gezegd dat de wetgever binnen zijn ruime beoordelingsvrijheid is gebleven. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een ongelijke behandeling, waarvoor geen rechtvaardiging kan worden gevonden. Er is sprake van strijdigheid met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/6579
uitspraak van 2 juli 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 22 januari 2013 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2014 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 31 oktober 2014, ontvangen bij de rechtbank op 3 november 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot [A] , en namens de inspecteur, [verweerder] . Ter zitting heeft de echtgenoot van belanghebbende een pleitnota overgelegd, waarvan een afschrift aan de rechtbank en aan de wederpartij is verstrekt. De pleitnota is voorgedragen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
[erflater] (hierna: erflater), belanghebbendes vader, is op [datum] 2011 overleden. Bij testament, opgemaakt op 9 december 2008, heeft erflater belanghebbende als enige erfgename aangewezen.
Belanghebbende was gehuwd en vormde vanaf december 1993 samen met haar echtgenoot, haar kinderen en, eerst met haar beide ouders en na het overlijden van haar moeder, met haar vader, een gezamenlijke huishouding. Deze heeft onafgebroken geduurd tot het overlijden van haar vader. Belanghebbende heeft haar vader tot zijn overlijden jarenlang als mantelzorger verzorgd en heeft na diens overlijden ook het mantelzorgcompliment toegekend gekregen.
Belanghebbende heeft in haar aangifte erfbelasting ter zake van de verkrijging in 2011 een saldo nalatenschap aangegeven van € 1.461.510. Bij brief van 20 december 2012 heeft de inspecteur aangegeven af te zullen wijken van de aangifte. Belanghebbende is, rekening houdend met een correctie van € 37.805, met dagtekening 22 januari 2013 aangeslagen voor een totale verkrijging van € 1.499.315 (€ 1.461.510 plus € 37.805) en een belaste verkrijging, na toepassing van een vrijstelling van € 19.114, van € 1.480.201. De verschuldigde erfbelasting is bepaald op € 284.168 exclusief de in rekening gebrachte heffingsrente van € 6.078.
Namens belanghebbende is bij brief van 28 februari 2013, door de inspecteur ontvangen op 4 maart 2013, bezwaar gemaakt tegen de aanslag erfbelasting. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor de verhoogde vrijstelling ingevolge artikel 32, eerste lid, onder 4o, onderdeel a, in verbinding met artikel 1a, vierde lid, van de Successiewet (hierna: SW) van € 603.600 (hierna: de mantelzorgvrijstelling). Meer in bijzonder is in geschil of belanghebbende als gehuwde vrouw in aanmerking komt voor de mantelzorgvrijstelling in verband met het overlijden van haar vader. Niet in geschil is dat aan de overige voorwaarden van artikel 1a van de SW wordt voldaan en dat belanghebbende een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo).
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.