Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:360, 16/00441
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:360, 16/00441
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 februari 2017
- Datum publicatie
- 6 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:360
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:2212, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/00441
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13a
Inhoudsindicatie
Het Hof is van oordeel dat op de fictieve verkrijging van artikel 13a van de SW de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing is.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00441
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2016, nummer BRE 15/6700, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van een belaste verkrijging van € 83.941 ten gevolge van het overlijden van zijn echtgenote in het jaar 2012 een aanslag erfbelasting opgelegd van € 8.394 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking € 552 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 78.972. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende haar gemachtigde [A] , bijgestaan door [B] alsmede, namens de Inspecteur, [C] , bijgestaan door [D] en [E] .
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een pleitnota voorgedragen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Op [datum] 2012 is belanghebbendes echtgenote, [F] , overleden (hierna: erflaatster). Zij waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
Belanghebbende en erflaatster hielden samen alle aandelen in [G] BV (hierna: de BV).
Bij de verdeling van de nalatenschap heeft belanghebbende 10% van de tot de nalatenschap behorende 50% van de aandelen in de BV toebedeeld gekregen. Na de verdeling behoorde aan belanghebbende in totaal 55% van de aandelen in de BV toe (5% na verdeling van de nalatenschap van erflaatster en 50% op grond van het huwelijksvermogensrecht).
Erflaatster was ten tijde van haar overlijden in loondienst bij de BV en heeft pensioenaanspraken opgebouwd. De BV heeft ten behoeve van erflaatster pensioen- en lijfrenteverplichtingen op haar balans gepassiveerd. Ten gevolge van het overlijden van erflaatster zijn deze verplichtingen deels vrijgevallen. De waarde van de aandelen van de BV is daardoor gestegen.
Belanghebbende heeft in verband met het overlijden van erflaatster aangifte erfbelasting gedaan. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur, in afwijking van de aangifte, de in 2.4 bedoelde waardestijging voor 50% (namelijk ten aanzien van dat deel van de aandelen in de BV dat hem op grond van het huwelijksvermogensrecht reeds toekwam) op grond van artikel 13a van de Successiewet 1956 (hierna: SW) als een belaste (fictieve) verkrijging in aanmerking genomen. Hierop is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (hierna: BOF) zoals opgenomen in hoofdstuk IIIA van de SW niet toegepast.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of op de fictieve verkrijging van artikel 13a van de SW de BOF van toepassing is.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag naar nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.