Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3847, 16/00257 en 16/00258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3847, 16/00257 en 16/00258

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 september 2017
Datum publicatie
8 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3847
Formele relaties
Zaaknummer
16/00257 en 16/00258

Inhoudsindicatie

Aftrek zorgkosten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00257 en 16/00258

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland - West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 3 april 2015 en 19 februari 2016, nummers AWB respectievelijk BRE 14/208 en 14/209, in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur

betreffende de hierna te vermelden aanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbenden zijn met dagtekening 6 december 2013 voor het jaar 2011 de volgende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:

-

Aan [belanghebbende 1] (hierna: [belanghebbende 1] ) een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.171. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een bedrag van € 842 heffingsrente in rekening gebracht (Hof: zaaknummer 16/00257).

-

Aan [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2] ) een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.837. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een bedrag van € 246 heffingsrente in rekening gebracht (Hof: zaaknummer 16/00258).

1.2.

Belanghebbenden hebben ingevolge artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rechtstreeks beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank in de zaak van [belanghebbende 1] een griffierecht geheven van € 45.

1.3.

De Rechtbank heeft op 3 april 2015 tussenuitspraak gedaan, het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld met elkaar in overleg te treden en nadere afspraken met elkaar te maken.

1.4.

Bij brief van 12 november 2015 heeft de Inspecteur aan de Rechtbank laten weten dat het partijen niet is gelukt om tot een compromissoire oplossing te komen.

1.5.

De Rechtbank heeft op 19 februari 2016 (eind)uitspraak gedaan en het beroep van [belanghebbende 2] ongegrond verklaard en het beroep van [belanghebbende 1] gegrond verklaard, de aanslag van [belanghebbende 1] verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.979, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en gelast dat de Inspecteur aan [belanghebbende 1] het door hem betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

1.6.

Tegen de tussenuitspraak (zie 1.3) alsmede tegen de uitspraak (zie 1.5) hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van [belanghebbende 1 en 2] elk een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben belanghebbenden vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 juni 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [belanghebbende 1] en de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , , [C] en de heer [D] (taxateur). De hoger beroepen met kenmerk 16/00257 en 16/00258 zijn te dezer zitting met toestemming van partijen gezamenlijk behandeld. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen toestemming gegeven om de uitspraken in beide zaken in één geschrift te verenigen.

1.9.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbenden bezitten een eigen woning aan de [adres] 9 te [woonplaats] (hierna: de woning). [belanghebbende 2] leidt aan de ziekte multiple sclerose, secundair progressief.

2.2.

Vanwege de ziekte van [belanghebbende 2] hebben belanghebbenden overwogen te verhuizen naar een nieuwe rolstoelgeschikte woning. In dat verband heeft revalidatiecentrum [E] een algemeen eisenpakket samengesteld waar die woning aan zou moeten voldoen. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende:

‘Toegankelijkheid

Algemeen

 Deuren, ramen, CV-thermostaat, deurbel, klepramen, lichtschakelaars en wandcontactdozen, welke door betrokkene gebruikt worden, moeten vanuit de rolstoel bediend kunnen worden.

Verkeer naar de woning

-

Verhard toegangspad min. 900 mm. breed. Geen drempels bij de toegangsdeuren van de woning, alleen waterkeringen van max. 20 mm.

-

maximale helling 1:20

-

ter plaatse van de toegangsdeur een bordes van 1500 mm.

-

vrije ruimte aan de slotzijde van de toegangsdeur min. 350 mm.

-

terras achter de woning dient rolstoeltoegankelijk en rolstoelgeschikt te zijn.

-

doorgang poort minimaal 850mm.

-

Bijvoorkeur elektrische deuropener.

Verkeer binnen de woning

-

drempelvrij

-

gangbreedte min. 1100 mm.

-

vrije doorgang deuren min. 850 mm.

-

deuren waar mogelijk uitvoeren als schuifdeuren

-

Draaicirkel 1500mm.

Keuken (..)’

2.3.

Belanghebbenden hebben besloten niet te verhuizen maar de woning aan te passen. In 2009 is de bovenverdieping van de woning verbouwd, waarbij onder meer de badkamer is aangepast. De woning is in 2011 ingrijpend verbouwd en uitgebreid met een erker en een tuinkamer.

2.4.

In maart 2011 heeft mevrouw [F] , ergotherapeut van het [G-ziekenhuis] te [H] , een advies voor aanpassing van de woning gegeven. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende:

‘Samen hebben we bekeken welke aanpassingen op de benedenverdieping noodzakelijk zijn. Er is een eisenpakket opgesteld t.b.v. een rolstoelgeschikte woning. Het is noodzakelijk dat er meer ruimte gecreëerd wordt in de woning i.v.m. het manoeuvreren met een rolstoel. De woning dient volledig rolstoel toe- en doorgankelijk te zijn.

Toe- en doorgankelijkheid:

Algemeen

Deuren, ramen, CV-thermostaat, deurbel, klapramen, lichtschakelaars en wandcontactdozen, welke door mevrouw gebruikt worden, moeten vanuit de rolstoel bedient kunnen worden.

Verkeer naar de woning

Geen drempels bij de toegangsdeuren van de woning en bij voorkeur een elektrische deuropener.

Verkeer binnen de woning

Drempelvrij, doorgang deuren +/- 1000 mm., deuren waar mogelijk uitvoeren als schuifdeuren.

Keuken:

Algemeen

Uitgegaan wordt van zittend werken in een trippelstoel.

Aanrechtblad

Onderrijdbaar

Spoelbak

Onderrijdbaar, diepte maximaal 120 mm, onderzijde isoleren.

Waterafvoer

Sifon tegen de achterzijde van de wand wegwerken.

Bovenkasten

300 mm. diep

Een rolstoel toe- en doorgankelijke woning biedt meer veiligheid en zelfstandigheid.’

2.5.

In augustus 2012 heeft mevrouw [J] , revalidatiearts van het [G-ziekenhuis] te [H] , – voor zover van belang – geschreven:

‘Patiënt maakt op de benedenverdieping veel gebruik van trippelstoel of loopt met rollator. Er zijn diverse voorzieningen op de begane grond medisch noodzakelijk.’

2.6.

De gemeente Roerdalen heeft in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) met dagtekening 5 april 2011 een beschikking woningaanpassing afgegeven. De beschikking is afgegeven naar aanleiding van een op 24 januari 2011 door [belanghebbende 2] ingediend verzoek om een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing. De gemeente Roerdalen heeft daarop advies ingewonnen bij [K] . Dit advies heeft zij op 9 februari 2011 ontvangen. Uit het advies blijkt , – voor zover van belang – het volgende:

‘Ten aanzien van het wonen worden door cliënt onder meer problemen ervaren inzake:

-

het gebruik van de keuken

-

rolstoeltoegankelijkheid en doorgankelijkheid

Bij [belanghebbende 2] is rolstoelgebruik binnenshuis (nog) niet aan de orde. Naar verwachting zullen haar beperkingen in de toekomst wel toenemen. Bij de oordeelsvorming c.q. woningaanpassing hoeft hier in het kader van de Wmo geen rekening mee gehouden te worden.’

[K] heeft voorgesteld om een bedrag van € 3.000 toe te kennen, hetgeen de gemeente Roerdalen heeft opgevolgd.

2.7.

Belanghebbenden hebben op 7 maart 2012 gezamenlijk aangifte inkomstenbelasting 2011 gedaan, waarin zij een bedrag van € 70.058 - waarvan € 70.719 betrekking heeft op uitgaven voor woningaanpassingen - hebben opgevoerd als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Daarvan is een bedrag van € 19.837 toegerekend aan [belanghebbende 2] en een bedrag van € 50.221 toegerekend aan [belanghebbende 1] . Van deze kosten zijn door belanghebbenden totaalfacturen van de aannemer overgelegd, zonder onderliggende specificaties.

2.8.

Bij de aanslagregeling is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbenden opgevoerde kosten van de woningaanpassingen. Hij heeft zich bij de in aanmerking te nemen kosten gebaseerd op een taxatierapport van [L] , Register Taxateur Bedrijfsmatig Vastgoed, opgesteld op 1 november 2012 en heeft een bedrag van € 7.015 in aftrek toegestaan.

2.9.

De Rechtbank heeft in een tussenuitspraak (zie 1.3) haar visie uiteengezet of bepaalde kosten worden opgeroepen door de ziekte/invaliditeit van [belanghebbende 2] en partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld met elkaar in overleg te treden en nadere afspraken met elkaar te maken. Bij brief van 12 november 2015 heeft de Inspecteur aan de Rechtbank laten weten dat het partijen niet is gelukt om tot een compromissoire oplossing te komen.

2.10.

De Rechtbank heeft in haar (eind)uitspraak (zie 1.5) een bedrag van € 11.207 in aftrek toegestaan en de additionele aftrek ad € 4.192 (€ 11.207 -/- € 7.015) geheel toegerekend aan [belanghebbende 1] en het inkomen uit werk en woning verminderd tot € 46.979 (€ 51.171 -/- € 4.192).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Rechtbank in haar tussenuitspraak van 3 april 2015 een definitief oordeel geveld dat de met de uitbouw van de erker gepaard gaande uitgaven kwalificeren als specifieke zorgkosten in verband met de aanpassing van de woning, waaraan zij was gebonden in de einduitspraak?

II. Zijn de aanslagen IB/PVV voor het jaar 2011, na de vermindering bij uitspraak op beroep, juist vastgesteld? Meer in het bijzonder is in geschil tot welk bedrag belanghebbenden recht hebben op aftrek van specifieke zorgkosten in verband met de aanpassing van de woning.

3.2.

Belanghebbenden zijn van mening dat de onder 3.1 opgenomen vraag I bevestigend en vraag II ontkennend beantwoord moet worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vaststelling van de aan belanghebbenden voor het jaar 2011 op te leggen aanslagen IB/PVV overeenkomstig de door hen ingediende aangifte. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing