Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3958, 16/03771

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3958, 16/03771

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 september 2017
Datum publicatie
21 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3958
Formele relaties
Zaaknummer
16/03771
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:22

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Het Hof acht aannemelijk dat het belastbare feit waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd, zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. De Rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat tussen partijen niet in geschil was dat geen parkeerbelasting was voldaan. Dit leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, aangezien niet aannemelijk is dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan. Voorts oordeelt het Hof dat de uitspraak op bezwaar is ondertekend door een onbevoegd orgaan en dat het “Brondocument” ten onrechte niet voorafgaand aan het horen in de bezwaarfase ter beschikking is gesteld. Deze onjuistheden passeert het Hof met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03771

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 augustus 2016, nummer SHE 15/2288, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ter zake van parkeren op 2 juni 2015 te ’s-Hertogenbosch op de Citadellaan een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd ten bedrage van € 60,50, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 59 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag. Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar is de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft

belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 juni 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] .

1.6.

De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een “Verklaring instemming heffingsambtenaar” met dagtekening 19 juni 2017 en een afschrift van het Besluit aanwijzing heffings- en invorderingsambtenaren van de gemeente ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2017 (Gemeenteblad 2017, nr. 25089) overgelegd. De wederpartij heeft hier bezwaar tegen gemaakt.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9.

Het Hof heeft in deze zaak op 5 juli 2017 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 6 juli 2017 aan partijen verzonden.

1.10.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 18 augustus 2017 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Op 2 juni 2015 om 16:58 uur is ter zake van het parkeren, zonder het op de voorgeschreven wijze aanbrengen van een geldig betaalbewijs, op het eerste parkeervak aan de Citadellaan te ’s-Hertogenbosch van een personenauto van het merk en type [automerk] [type] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.

2.2.

De Citadellaan is op grond van het Aanwijzingsbesluit parkeerplaatsen, tijdstip en wijze van betaling parkeerbelastingen 2015 van de gemeente ’s-Hertogenbosch aangewezen als locatie waar parkeerbelasting wordt geheven naar een uurtarief van € 1,50. De Citadellaan valt onder het parkeergebied Zuid-Willemsvaart.

2.3.

Het ter zake van de naheffingsaanslag opgestelde Brondocument (hierna: het Brondocument) is niet ondertekend door de parkeercontroleur die het onderhavige belastbare feit heeft geconstateerd, doch door het hoofd van de afdeling Stadstoezicht. De Heffingsambtenaar heeft het Brondocument allereerst als gedingstuk overgelegd in de beroepsfase, als bijlage bij het verweerschrift.

2.4.

Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag lag achter de voorruit van de auto een parkeerkaart ter zake van het parkeergebied Muntel. Op deze parkeerkaart is de datum 2 mei 2015 en het kenteken [kenteken] vermeld.

2.5.

Belanghebbende heeft bij geschrift met dagtekening 5 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 juli 2015 is de naheffingsaanslag gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, ondertekend door het hoofd van de afdeling Stadstoezicht.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?

2. Is de uitspraak op bezwaar door het hiertoe bevoegde orgaan gedaan?

3. Heeft de Heffingsambtenaar regels inzake het horen in de bezwaarfase geschonden?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 en 2 ontkennend moeten worden beantwoord en vraag 3 bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zij aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing