Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4039, 14-01101
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4039, 14-01101
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 september 2017
- Datum publicatie
- 25 september 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4039
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:7447, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14-01101
Inhoudsindicatie
KBL. Het Hof is van oordeel dat de informatiebeschikking betreffende de IB/PVV voor het jaar 2009 terecht is afgegeven en dat omkering en verzwaring van de bewijslast dient te worden toegepast.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01101
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 oktober 2014, nummer AWB 13/3472 in het geding tussen
en
hierna: de Staat,
betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 15 november 2012 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) afgegeven. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 13 mei 2013, gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na verzending van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan de Inspecteur de door deze verzochte informatie te verstrekken.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw [B] en [C] alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] , [E] en [F] . Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan het Hof en de Inspecteur overgelegd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
De Inspecteur heeft belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2001 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en/of vermogensbelasting, verhogingen en boetebeschikkingen opgelegd in verband met een in Luxemburg bij Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL) aangehouden depositorekening met een saldo van ƒ 222.377,70 op 31 januari 1994. Deze aanslagen en boetebeschikkingen zijn bij uitspraken van 14 februari 2013 van (uiteindelijk) het Gerechtshof te Amsterdam deels in stand gebleven en onherroepelijk geworden.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 bij brief van 16 oktober 2012 onder verwijzing naar gevoerde correspondentie inzake voorafgaande jaren met betrekking tot voormelde KBL-rekeningen aan belanghebbende verzocht om vóór 30 oktober 2012 opgave te doen van spaartegoeden in het buitenland. De brief vermeldt, voor zover hier van belang, de volgende vragen:
“1. Is/zijn deze bankrekening(en) in 2009 nog steeds door uw cliënten aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer het KBLvermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend.
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de onderhavige buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
De I0nspecteur heeft belanghebbende in die brief gewezen op de informatieplicht zoals bedoeld in artike01l 47 van de AWR en hem tevens gewezen op de mogelijkheid dat bij uitblijven van de informatie hem een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a van de AWR gegeven kan worden.
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 29 oktober 2012 ingelicht dat hij ontkent rechthebbende van de betreffende KBL-rekening te zijn (geweest). Belanghebbende heeft daarbij verwezen naar de toen nog lopende procedures bij het Gerechtshof te Amsterdam.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief van 15 november 2012 een informatiebeschikking gezonden omdat de door hem gewenste informatie niet was ontvangen. De in onderdeel 2.2 vermelde vragen zijn in deze beschikking herhaald.
Naar aanleiding van een aan belanghebbende toegezonden concept-dagvaarding voor een kort gedingprocedure heeft belanghebbende bij brief van 17 september 2013 informatie verstrekt over door hem (en zijn echtgenote) in het buitenland aangehouden rekeningen.
De verstrekte informatie betreft, zakelijk weergegeven, voor zover van belang:
a. een door belanghebbende ondertekende verklaring van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Het betreft de KBL-rekening en een drietal Spaanse bankrekeningen;
b. bescheiden met betrekking tot een bij KBL aangehouden bankrekening, [nummer] , vanaf 26 november 1990 tot en met 10 januari 2003. Hieruit blijkt een stand van deze bankrekening per 31 december 2002 van € 1.164,88 en een eindstand op 10 januari 2003 van € 1.701,77. Overige standen zijn niet verstrekt. Het eindsaldo (minus kosten) van € 1.695,57 heeft belanghebbende op 16 september 2003 opgenomen;
c. een schriftelijke bevestiging van KBL met dagtekening 21 mei 2013 van opheffing van deze bankrekening per 10 januari 2003, alsmede een brief van KBL van 3 juni 2013 waarin belanghebbende het volgende wordt medegedeeld:
“Wij wensen u eraan te herinneren dat onze bank, in overeenstemming met het Algemeen Reglement der Verrichtingen, over het recht beschikt om de gearchiveerde documenten en bewijsstukken te vernietigen die de wettelijke bewaartijd van 10 jaar overschrijden. Om deze reden voert de bank geen opzoekingen uit voor verrichtingen die deze periode voorafgaan.”
Voorts is bij brief van 13 maart 2014 door belanghebbende, voor zover van belang, de volgende nadere informatie aan de Inspecteur verstrekt:
d. een handgeschreven verklaring van belanghebbende van 3 december 2013 waarin hij als volgt heeft verklaard:
“In 1998 hebben wij in Spanje een appartement gekocht, en daar een deel van het spaargeld in gestoken voor verbouwing en stoffering, aanschaf meubilair etc. Rekeningen van aannemer en meubilair zijn in ons bezit. Ook hebben wij in de loop der jaren ons een aantal kostbaarheden aangeschaft. Taxatierapport t.b.v. verzekering is in ons bezit.”
e. een handgeschreven uitwerking van 18 december 2013 van belanghebbende met betrekking tot de uitgaven in verband met de aanschaf van het appartement in Spanje en de kostbaarheden. Deze uitwerking ziet er als volgt uit:
kosten aannemer verbouwing één appartement Spanje |
€ 18.590 |
aanschaf personenauto in 1999 |
€ 12.645 |
aanschaf tv |
€ 1.499 |
aanschaf artikelen voor interieur |
€ 2.411 |
" |
€ 6.714 |
" |
€ 2.895 |
" |
€ 1.000 |
" |
€ 3.025 |
taxatierapport kostbaarheden |
€ 35.550 |
totaal [door Hof] |
€ 84.329 |
f. een op 19 april 2007 gedateerde nota van een juwelier waarin 25 sierraden op een totaal bedrag van € 35.550 worden getaxeerd.
Voorts is door belanghebbendes gemachtigden een aanvullende schriftelijke verklaring, die door belanghebbende voor akkoord mede is ondertekend, van 30 januari 2014 gegeven. Voor zover van belang is daarin het volgende verklaard:
“1. De heer [belanghebbende] heeft in het jaar 1990 een bankrekening geopend bij de KBL.(…)
3. De eerste storting bedroeg een bedrag van enkele tienduizenden guldens. Dit bedrag is contant gestort. Het betrof spaargeld dat was gespaard met de inkomsten uit de vier winkels die in die jaren in het bezit van de heer en mevrouw [belanghebbende] waren.(…)
4. Daarna stortte de heer [belanghebbende] in het begin van de jaren 90 één tot twee keer per jaar contant een bedrag. Dit bedrag bedroeg steeds enkele tienduizenden guldens. (…)
5. In het jaar 1998 heeft de heer [belanghebbende] een appartement in Spanje gekocht. Hij heeft daarvoor in Spanje een betaalrekening geopend. Deze rekening werd alleen gebruikt om in Spanje de vaste lasten te voldoen zoals gas e.d. (…) De andere Spaanse bankrekeningen, waarvoor de heer [belanghebbende] eveneens de formulieren van de fiscus heeft ingevuld, zijn pas enkele jaren later geopend.
6. De aanschaf, verbouwing en inrichting van dit appartement is met het spaargeld bij de KBL gefinancierd. Daarvan heeft de heer [belanghebbende] in zijn brief van 18 december 2013 een – overigens niet limitatieve – specificatie gegeven. Hij haalde in Luxemburg contanten op van ongeveer fl. 30.000. Dit bedrag namen hij en zijn echtgenote contant mee naar Spanje. Ook om in Spanje in zijn levensonderhoud te voorzien bracht hij geld mee. Vanaf het jaar 1998 is er bij de KBL geen geld meer gestort. Er hebben alleen nog maar opnames plaatsgevonden.
7. De heer [belanghebbende] heeft zijn spaargeld tevens gebruikt om een aantal kostbaarheden aan te schaffen. In het jaar 2007 heeft de heer [belanghebbende] zijn juwelen andere kostbaarheden laten taxeren. Dit heeft hij gedaan voor de verzekering.(…)
8. De heer [belanghebbende] is 14 jaar geleden (in het jaar 2001) gestopt met werken. Zijn winkel heeft hij overgedragen aan zijn dochter. Hij leeft van een klein pensioen en een AOW-uitkering.
9. De KBL-rekening is in het jaar 2003 gesloten in verband met het Rekeningenproject. (…)”.
Op 3 juni 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende, zijn gemachtigden, [A] en [G] en namens de Inspecteur [H] . Het verslag van deze bespreking, opgemaakt door belanghebbendes gemachtigden, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) De heer [belanghebbende] vertelt dat dit saldo in 1994 ongeveer fl. 222.000 bedroeg. De stukken die er waren heeft hij vernietigd toen hij van een kennis vernam dat bij hem de FIOD op stoep had gestaan. Hij heeft de bankafschriften vervolgens in zijn garage vernietigd met een papiervernietiger. Over het saldo door de jaren heen, kan hij dus niet meer informatie verstrekken dan hij reeds heeft gedaan.(…)
(…) De heer [H] gaat terug naar de bankrekening. Hij geeft aan dat is aangegeven dat het geld is besteed aan een huis in Spanje. Hij vraagt hoe dit is betaald. De heer [belanghebbende] licht toe dat dit via een beleggingsrekening bij de ABN Amro is betaald aan de makelaar in Spanje. (…)
De heer [belanghebbende] licht toe dat hij de aankoop van de twee naast elkaar gelegen studio’s heeft besproken met zijn beleggingsadviseur. Die gaf hem inderdaad aan dat onroerend goed in Spanje ook een belegging was en dat het logisch zou zijn om het geld op de beleggingsrekening aan te wenden voor de aankoop. (…)
De heer [H] vraagt of het geld werd opgehaald bij de bank in Luxemburg. De heer [belanghebbende] bevestigt dit. Een deel van de pot is opgegaan aan het appartement. Van het andere deel zijn kostbaarheden gekocht. De heer [H] vraagt of er nog aankoopnota’s zijn. De heer [belanghebbende] vertelt dat die er niet zijn. Hij heeft de kostbaarheden wel laten taxeren voor de verzekering. Daaruit blijkt de waarde. (…)”.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 juli 2014 de Inspecteur een aantal afschriften van facturen verstrekt ter onderbouwing van de in onderdeel 2.5. vermelde uitgaven. Deze facturen bestrijken een periode van 27 november 2001 tot en met 6 april 2005 en zien op de in onderdeel 2.5.1, onder e, vermelde opgave.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de vraag of de informatiebeschikking terecht is afgegeven.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.