Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7447, AWB - 13 _ 3472
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7447, AWB - 13 _ 3472
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2014
- Datum publicatie
- 25 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:7447
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4039, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 3472
Inhoudsindicatie
AWR, informatiebeschikking IB 2009
De inspecteur heeft belanghebbende, ex-houder van een bankrekening bij KBLux, voor 2009 terecht een informatiebeschikking IB gegeven.
Gelet op het saldo van ruim fl 200.000 op 31 januari 1994 en de mogelijke groei daarvan in de jaren daarna is de rechtbank van oordeel dat informatie over die rekening ook voor 2009 nog van belang kan zijn. Belanghebbende heeft niet voldoende informatie verstrekt. Dat hij de rekeningafschriften heeft vernietigd en dat die ook niet meer beschikbaar zijn, dient voor zijn risico te komen. Belanghebbende krijgt de gelegenheid om binnen 3 weken de gevraagde informatie alsnog te verstrekken.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/3472
uitspraak van 31 oktober 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 mei 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem gegeven informatiebeschikking inkomstenbelasting 2009.
Zitting
Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda, en namens de inspecteur, [verweerder]. De rechtbank heeft toen het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Vervolgens heeft de rechtbank partijen bericht dat in plaats van mondeling schriftelijk uitspraak zou worden gedaan. De rechtbank heeft daarna het onderzoek heropend. Na een stukkenwisseling heeft een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden te Breda op 17 oktober 2014. Toen zijn verschenen en gehoord, [gemachtigde] en [verweerder], voornoemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Van het verhandelde ter zitting op 10 april 2014 is een proces-verbaal opgemaakt dat op 15 oktober 2014 aan partijen is verzonden.
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen drie weken na verzending van dit proces-verbaal aan de inspecteur de door deze verzochte informatie te verstrekken.
2 Gronden
De inspecteur heeft belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2001 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting, verhogingen en boetebeschikkingen opgelegd in verband met een in Luxemburg bij Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL) aangehouden rekening. Deze aanslagen en boetebeschikkingen zijn bij uitspraken van 14 februari 2013 van (uiteindelijk) het Gerechtshof te Amsterdam deels in stand gebleven en onherroepelijk geworden.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009 via de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 16 oktober 2012 onder verwijzing naar gevoerde correspondentie met betrekking tot voorafgaande jaren met betrekking tot voormelde KBL-rekeningen verzocht om vóór 30 oktober 2012 opgave te doen van spaartegoeden in het buitenland. De brief vermeldt, voor zover hier van belang, de volgende vragen:
“1. Is/zijn deze bankrekening(en) in 2009 nog steeds door uw cliënten aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer het KBLvermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend.
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de onderhavige buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
De inspecteur heeft belanghebbende in die brief gewezen op de informatieplicht zoals bedoeld in artikel 47 van de AWR en hem tevens gewezen op de mogelijkheid dat bij uitblijven van de informatie hem een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a van de AWR gegeven kan worden.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 29 oktober 2012 ingelicht dat hij ontkent dat hij rechthebbende van de betreffende KBL-rekening is geweest. Belanghebbende heeft daarbij verwezen naar de toen nog lopende procedures bij het Gerechtshof te Amsterdam (zie 2.1).
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 november 2012 een informatiebeschikking gegeven omdat de inspecteur de door hem gewenste informatie niet heeft ontvangen. De in 2.2 genoemde vragen zijn in deze beschikking herhaald.
Naar aanleiding van een civiele procedure van de inspecteur tegen belanghebbende heeft deze de inspecteur bij brief van 17 september 2013 informatie verstrekt over door hem (en zijn echtgenote) in het buitenland aangehouden rekeningen.
De gegeven informatie betreft, zakelijk weergegeven:
- bescheiden met betrekking tot een bij KBL aangehouden bankrekening, [rekeningnummer 1], vanaf 26 november 1990 tot en met 10 januari 2003. Hieruit blijkt een stand van de rekening per 31 december 2002 van € 1.164,88 en een eindstand op 10 januari 2003 van € 1.701,77. Overige standen zijn niet verstrekt. Het eindsaldo (minus kosten) van € 1.695,57 heeft belanghebbende op 16 september 2003 bij de bank opgehaald;
- een schriftelijke bevestiging van KBL met dagtekening 21 mei 2013 van opheffing van deze bankrekening;
- een verklaring van belanghebbende dat hij het spaarsaldo in privé heeft opgemaakt en dat hij niet meer over bankafschriften en dergelijke beschikt;
- een verklaring van belanghebbende dat hij in 1998 een appartement in Spanje heeft gekocht en dat hij een deel van het spaargeld uit Luxemburg heeft aangewend voor verbouwing en stoffering;
- een verklaring van belanghebbende dat hij spaargeld heeft aangewend voor de aankoop van sieraden;
- een verklaring van belanghebbende dat hij vanaf 1998 geen geld meer heeft gestort op de KBL-rekening en slechts geld daarvan opgenomen;
- informatie met betrekking tot een bankrekening bij Unicaja te Spanje, nummer [rekeningnummer 2], geopend in februari 1998, met een saldo op 31 december 2011 van € 1.731; het saldo is gevoed door automatische overschrijvingen vanaf een rekening van ING met nummer [rekeningnummer 3];
- informatie met betrekking tot een bankrekening bij Cajasol te Spanje met nummer [rekeningnummer 4], openingsdatum onbekend, met een saldo op 31 december 2011 van € 5.975. Het saldo is gevoed door contante stortingen; de herkomst van de bedragen is spaargelden;
- informatie met betrekking tot een bankrekening bij Cajasol te Spanje met nummer [rekeningnummer 5], openingsdatum onbekend, met een saldo op 31 december 2011 van € 115.000. Het saldo is gevoed door contante stortingen; de herkomst is Nederlandse bankrekeningen;
- de volgende door belanghebbende schriftelijk verstrekte opgave:
kosten aannemer verbouwing één appartement Spanje |
€ 18.590 |
aanschaf personenauto in 1999 |
€ 12.645 |
aanschaf tv |
€ 1.499 |
aanschaf artikelen voor interieur |
€ 2.411 |
" |
€ 6.714 |
" |
€ 2.895 |
" |
€ 1.000 |
" |
€ 3.025 |
taxatierapport sieraden |
€ 35.550 |
totaal [door rechtbank] |
€ 84.329 |
Op 3 juni 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende, de kantoorgenoten van de gemachtigde, [kantoorgenoten] en [verweerder] voornoemd. Van die bespreking is door die kantoorgenoten een verslag opgesteld dat tot de stukken van het geding behoort. Uit dit verslag, in samenhang met hetgeen ter zitting is gezegd en hetgeen is vermeld in de overige stukken van het geding, kan – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende worden opgemaakt:
- het tegoed op de KBL-rekening van belanghebbende bedroeg in 1994 fl 222.000;
- dit tegoed werd sinds de opening van de rekening gevoed door enkele malen per jaar enkele tienduizenden guldens in contanten op die rekening te storten;
- belanghebbende heeft de bankafschriften van de KBL-rekening vernietigd toen hij vernam dat de FIOD hem mogelijk wilde verhoren;
- belanghebbende heeft het in 1998 in Spanje gekochte appartement gefinancierd uit een Nederlandse beleggingsrekening;
- volgens belanghebbende is het tegoed bij KBL opgegaan aan de verbouwing en stoffering van voornoemd appartement, aan de aankoop van sieraden en aankoop van een auto.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 juli 2014 de inspecteur een aantal afschriften van facturen verstrekt ter onderbouwing van de onder 2.6. vermelde uitgaven. Deze facturen bestrijken een periode van 27 november 2001 tot en met 6 april 2005 en zien op de onder 2.6, laatste gedachtestreepje, vermelde opgave.
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is gegeven. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
De bewijslast of de informatiebeschikking terecht is gegeven ligt bij de inspecteur.
De inspecteur heeft gesteld dat het tegoed van ruim fl 222.000 sinds 31 januari 1994 gegroeid moet zijn en dat er vanuit moet worden gegaan dat het tegoed in 1998 - gelet op de spaarcapaciteit van belanghebbende tot 31 januari 1994 en bijgeschreven rente – ten minste fl 500.000 heeft bedragen. Derhalve is het van belang om inzicht te krijgen in het verloop van die bankrekening. Daarvoor zijn de afschriften nodig (primair) dan wel direct daaraan te herleiden bescheiden (subsidiair), aldus de inspecteur.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat vaststaat dat belanghebbende op 31 januari 1994 bij KBL een tegoed had van tenminste fl 222.000 en dat het, gelijk de inspecteur stelt, niet ondenkbaar is dat dit in 1998 ruim hoger is geweest. Dat is dan naar het oordeel van de rechtbank een dermate hoog tegoed dat informatie over het verloop daarvan ook in 2009 zijn belang nog niet heeft verloren. Het is dan aan belanghebbende om ingevolge artikel 47 van de AWR de inspecteur op diens verzoek de informatie over het verloop van het tegoed te verstrekken. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank met hetgeen hij heeft verklaard en overgelegd niet aan dat verzoek voldaan. Daarmee is immers geen enkel concreet inzicht verstrekt in het verloop van het tegoed. Dat belanghebbende geen wettelijke bewaarplicht heeft en – naar hij stelt – gelet op het tijdsverloop ook niet meer aan de gevraagde informatie kan komen doet daar niet aan af. Vaststaat immers dat belanghebbende wel over de rekeningafschriften heeft beschikt. Dat hij ze – om hem moverende redenen – heeft vernietigd dient voor zijn risico te blijven. Het gelijk is aan de inspecteur.
Ingevolge het bepaalde in artikel 27e, tweede lid, van de AWR heeft de rechtbank belanghebbende een nieuwe termijn gesteld om de door de inspecteur gewenste bescheiden te verstrekken. Deze termijn is bepaald op drie weken na verzending van dit proces-verbaal van de uitspraak.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.