Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4148, 15/00499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4148, 15/00499

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 september 2017
Datum publicatie
6 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4148
Formele relaties
Zaaknummer
15/00499

Inhoudsindicatie

Herinvesteringsreserve en fraus legis. Afwaardering onroerende zaken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00499

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. (voorheen geheten [A] B.V.),

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 februari 2015, nummer AWB 13/6289, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010, met dagtekening 25 mei 2013, een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.134.916. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de aanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] , de heer [D] en de heer [E] . Gelijktijdig, maar niet gevoegd, zijn behandeld de zaken met de procedurenummers 15/00499 en 15/00500.

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota, met twee bijlagen, toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft tegen overlegging van de bij de pleitnota behorende bijlagen geen bezwaar geuit.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan onder meer uit de verhuur van onroerende zaken.

2.2.

Belanghebbende had vele woningen in bezit. Zij heeft deze in 2009 verkocht en de daarmee behaalde boekwinst van € 2.137.992 gedoteerd aan de herinvesteringsreserve (hierna: HIR).

2.3.

In notulen van een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 januari 2010 is vastgelegd dat is besloten om een dividend uit keren van € 2,8 mln. Volgens de aangifte is een bedrag van € 420.000 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen. Na deze uitkering bedragen de resterende liquide middelen in belanghebbende ongeveer € 250.000.

2.4.

In een brief van de Inspecteur van 26 november 2010 is vastgelegd dat met belanghebbende is afgesproken dat het onder 2.2 vermelde bedrag geheel wordt aangewend voor investeringen die in 2010 of begin 2011 plaatsvinden. Voorts is afgesproken dat indien in 2010 of begin 2011 geen herinvesteringen plaatsvinden het bedrag vrijvalt ten gunste van het resultaat 2009. Aan deze brief gaat onder meer een telefonisch contact tussen gemachtigde en de Inspecteur vooraf. Van dit gesprek is door gemachtigde een verslag opgemaakt, dat als bijlage 2 bij de conclusie van repliek in hoger beroep is overgelegd. Daaruit blijkt dat op dat moment een overleg over een herinvestering gaande was met [F] . Het vorenstaande telefonisch contact heeft geleid tot een brief van 28 oktober 2010 aan de Inspecteur (bijlage 2 bij de conclusie van repliek in hoger beroep). Op deze datum waren er geen gesprekken gaande met na te noemen [G] N.V.. Uit bij de conclusie van repliek in hoger beroep als bijlage 1 overgelegde mails blijkt, dat [F] bij mail van 15 november 2010 is bericht dat belanghebbende ‘de deal’ wilde afblazen. Alhoewel [F] bij mail van 16 november 2010 antwoordt dat hij met de heer [H] , aandeelhouder van belanghebbende, zal bellen is de beoogde herinvestering met [F] niet doorgegaan. Hiervan is de Inspecteur voor 26 november 2010 niet op de hoogte gesteld.

2.5.

Tot de stukken van het geding behoort een ondertekende, maar niet gedateerde, schriftelijke koopovereenkomst van de onroerende zaken [adres] 46a en 46b te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaken). In deze overeenkomst is onder meer vermeld dat de onroerende zaken door belanghebbende worden gekocht van [G] N.V. voor een koopsom van € 3.350.000. Voorts is vermeld, dat belanghebbende en [G] N.V. op 13 december 2010 ter zake van deze koop op deze datum een koopovereenkomst hebben gesloten. In artikel 6 van de schriftelijke koopovereenkomst is vermeld dat de feitelijke levering en aanvaarding plaatsvindt op de datum van het notarieel transport. Uit artikelen 7 en 9 van de schriftelijke koopovereenkomst blijkt dat de baten en lasten van de onroerende zaken en het risico van tenietgaan tot de datum van de notariële eigendomsoverdracht voor rekening en risico van belanghebbende blijven. Uit artikel 14 van de schriftelijke koopovereenkomst blijkt dat er geen ontbindende voorwaarden zijn overeengekomen. In een mail van de notaris van 19 november 2012 (bijlage 15.12 bij de motivering van het beroep in eerste aanleg) verklaart de notaris dat de schriftelijke koopovereenkomst op zijn kantoor in zijn aanwezigheid op [datum] 2010 is getekend en dat daarna de onder hierna onder 2.6 bedoelde notariële akte van levering van aandelen van [datum] 2010 is getekend.

2.6.

Tot de stukken van het geding behoort een notariële akte van levering van aandelen van [datum] 2010. In deze akte is onder meer het volgende vermeld:

- de aandelen in belanghebbende worden verkocht door de heer [H] aan [G] N.V. voor een koopprijs van € 148.479, zijnde de zichtbare intrinsieke waarde conform de overdrachtsbalans van 15 december 2010;

- de koopprijs is voldaan door overname van een schuld van de heer [H] aan belanghebbende;

- de heer [H] en [G] N.V. zijn overeengekomen dat de voorziening belastinglatentie van € 267.094, zoals vermeld op de overdrachtsbalans, overgaat op [G] N.V.;

- dit laatste bedrag is door de heer [H] voldaan door storting op een rekening van de notaris;

- de heer [H] garandeert de belastingpositie op grond van de overdrachtsbalans van belanghebbende, met uitzondering van artikel 12a Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

2.7.

Op de onder 2.5 vermelde overdrachtsbalans per 15 december 2010 zijn vermeld:

- vordering in rekening-courant op de heer [H] van € 148.479;

- liquide middelen: € 267.094;

- eigen vermogen: € 148.479 (€ 19.603 aandelenkapitaal en € 128.876 overige reserves);

- voorziening latente belastingverplichting € 267.094 (50% van de over € 2.137.992 verschuldigde vennootschapsbelasting van € 534.188).

In de toelichting op de overdrachtsbalans is onder het kopje ‘niet uit de balans blijkende verplichtingen’ vermeld dat de vennootschap een onherroepelijke koopovereenkomst heeft gesloten voor de aankoop van het pand [adres] 46a tot en met c te [vestigingsplaats] . De overdrachtsbalans is op 20 december 2010 definitief gereed gekomen.

2.8.

Omdat de bank niet wilde meewerken aan de juridische levering van de onroerende zaken door [G] N.V. aan belanghebbende is bij overeenkomst van 1 maart 2011 de economische eigendom van de onroerende zaken overgedragen aan belanghebbende tegen een koopprijs van € 3.350.000.

2.9.

Tot de stukken van het geding behoren voorts de volgende stukken:

- Een taxatierapport van [J] , bedrijfseconomische taxaties, van 27 februari 2008, waarin de onderhandse verkoopwaarden, onder gestanddoening van de lopende huurcontracten, van de onroerende zaken is bepaald op € 3.350.000.

- Een taxatierapport van [K] , vastgoed expertises, van 12 mei 2010, waarin de onderhandse verkoopwaarden in deels verhuurde staat van de onroerende zaken is bepaald op € 3.300.000.

- Een waardeverklaring van [L] , waarbij aan de onroerende zaak een waarde wordt toegekend van € 1.050.000 per september 2011. Het betreft een bodemwaarde, zijnde een waarde binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid tenminste zou moeten kunnen opbrengen binnen een gedwongen verkoopsituatie. Een e-mail van [L] van 15 september 2014.

- Een waardeverklaring van [M] , van [N] , waarbij de marktwaarde van de onroerende zaak is bepaald op € 1.600.000 per november 2011.

2.10.

Op 30 november 2011 heeft belanghebbende de onroerende zaken verkocht aan een zustervennootschap voor € 1.050.000.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur terecht de HIR tot een bedrag van € 2.137.992 tot de belastbare winst gerekend?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Dienen de onroerende zaken ultimo 2010 ten laste van de belastbare winst te worden afgewaardeerd tot een waarde van € 1.050.000 dan wel € 1.600.000?

Belanghebbende is van mening dat de vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en primair vaststelling van een verlies van € 3.076 en subsidiair van € 165.084. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing