Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:508, AWB - 13 _ 6289
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:508, AWB - 13 _ 6289
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 februari 2015
- Datum publicatie
- 4 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:508
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4148, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 6289
Inhoudsindicatie
Artikel 12a Wet Vennootschapsbelasting 1969. Herinvesteringsreserve. Fraus legis.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/6289
Uitspraak van 4 februari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2010 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.134.916.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2013 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 november 2013, ontvangen bij de rechtbank op 19 november 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014 te Breda. Voor de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan tegelijk met deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden. Gelijktijdig zijn behandeld de zaken met de procedurenummers 13/6289 en 13/5488.
Bij brieven van 11 november 2014 en 24 december 2014 heeft de rechtbank partijen bericht dat de termijn waarbinnen uitspraak wordt gedaan, is verlengd met telkens zes weken.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende (voorheen [A BV]) was in het onderhavige jaar een beleggingsmaatschappij in onroerende zaken. Enig aandeelhouder tevens directeur was tot de aandelenoverdracht [A] ([A]).
In 2009 heeft belanghebbende al haar onroerende zaken verkocht. Hierbij heeft zij een boekwinst behaald van € 2.137.992. Belanghebbende heeft bij het bepalen van haar belastbare winst voor 2009 in verband met deze behaalde boekwinst een herinvesteringsreserve (hir) gevormd van € 2.137.992.
Begin 2010 heeft belanghebbende aan [A] een dividend ten bedrage van € 2.800.000 uitgekeerd, waarna nog ongeveer € 250.000 aan liquide middelen in belanghebbende resteerde. Hiertegenover stond een ongeveer even hoge latente belastingclaim over de winst bij verkoop van de onroerende zaken.
Bij brief van 26 november 2010 zijn belanghebbende en de inspecteur overeengekomen dat in geval geen herinvesteringen plaatsvinden in 2010 of begin 2011 de hir van € 2.137.992 vrijvalt ten gunste van het resultaat over 2009.
Op of omstreeks [datum] 2010 heeft belanghebbende de onroerende zaak [adres] te [plaats X] (de nieuwe onroerende zaak) gekocht van [B NV] ([B NV]). De koopsom bedroeg € 3.350.000. De onderhandse verkoopovereenkomst is op [datum] 2010 ondertekend.
Bij notariële akte van (eveneens) [datum] 2010, verleden door notaris [notaris] te Meerssen, zijn alle aandelen in belanghebbende door [A] geleverd aan [B NV]. De voorziening belastinglatentie ten bedrage van € 267.094 (50% van de minimaal verschuldigde belasting over de hir) is door [A] via de derdenrekening van de notaris overgemaakt aan [B NV].
Op 9 mei 2012 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart. Een afschrift van het definitieve controlerapport, gedagtekend 11 april 2013, behoort tot de gedingstukken. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens dit boekenonderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de in 2.2. genoemde boekwinst met toepassing van artikel 12a van de Wet op vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) niet kan reserveren. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft hij daarom het door belanghebbende aangegeven verlies van € 3.076 verhoogd met € 2.137.992, als vrijval van de hir, tot € 2.134.916.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de hir van € 2.137.992 met toepassing van artikel 12a van de Wet Vpb tot de belastbare winst over 2010 moet worden gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van een verlies van € 3.076. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.