Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4151, 16/03502
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4151, 16/03502
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 september 2017
- Datum publicatie
- 6 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4151
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:3497, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/03502
Inhoudsindicatie
Lening aan eigen vennootschap valt onder de terbeschikkingstellingsregeling. De inspecteur, op wie de bewijslast rust, heeft met hetgeen hij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat door belanghebbende, door het aangaan van de lening, een debiteurenrisico werd gelopen dat een onafhankelijke derde ten tijde van de verstrekking van de lening niet zou hebben genomen. De voorziening wegens oninbaarheid van de lening kan ten laste van het inkomen uit werk en woning gebracht worden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03502
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 juni 2016, nummer BRE 15/2916 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 januari 2014 voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.168 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van negatief € 6.752, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft de Inspecteur veroordeeld tot het betalen aan belanghebbende van een vergoeding wegens immateriële schade, van een vergoeding van proceskosten en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 13 juli 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld door de heer [A] , en haar gemachtigden, de heren [B] en [C] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [D] en de heren [E] en [F] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota en een tweetal stukken toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij. De pleitnota is ter zitting voorgedragen. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben dat de twee gelijktijdig met deze pleitnota toegezonden stukken tot de gedingstukken worden gerekend.
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Na de sluiting van het onderzoek heeft belanghebbende op 2 augustus 2017 een faxbericht aan het Hof gezonden. Het Hof heeft dit faxbericht opgevat als een verzoek om heropening van het onderzoek als bedoeld in artikel 8:68 van de Awb. Op de hierna onder 4.1 tot en met 4.3 vermelde gronden heeft het Hof dit verzoek afgewezen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
In 2004 is opgericht de in Spanje gevestigde vennootschap [G] S.L. (hierna: SL). Belanghebbende was gedurende het jaar 2010 enig aandeelhouder van SL.
Op 11 oktober 2004 heeft belanghebbende een lening van € 363.596 verstrekt aan SL (hierna: de lening). De lening is verstrekt om SL in staat te stellen in 2004 het in aanbouw zijnde pand op het adres [adres 1] , en [adres 2] 13, [plaats] in Spanje (hierna: het pand) te kopen. De aankoopkosten van het casco van het pand (inclusief btw) bedroegen € 209.343 en de afbouwkosten (inclusief btw) bedroegen € 154.253.
De lening is op schrift vastgelegd in een, in de Engelse taal opgestelde, overeenkomst van geldlening (‘Loan agreement’). In deze overeenkomst van geldlening (hierna: de leningsovereenkomst) zijn, voor zover hier van belang, SL en belanghebbende het volgende overeengekomen:
- SL moet de lening uiterlijk op 31 december 2015 in zijn geheel aflossen. Het door SL aan belanghebbende verschuldigde rentepercentage bedraagt 4% per jaar. De rente is verschuldigd aan het eind van ieder kalenderjaar, voor het eerst op 31 december 2004;
- -
-
SL mag, zonder kennisgeving vooraf en zonder boete, een deel of het gehele bedrag van de lening aflossen;
- -
-
Betaling van het nominale bedrag van de lening, vermeerderd met de (nog niet betaalde) rente en met een extra bedrag ter grootte van 3 maanden rente, kan per ommegaande door belanghebbende worden geëist indien (o.a.) SL haar verplichtingen voortvloeiend uit de leningsovereenkomst niet, te laat dan wel onvolledig nakomt;
- -
-
SL heeft als zekerheid een zgn. positieve/negatieve hypotheekverklaring ten gunste van belanghebbende afgegeven;
- -
-
Nederlands recht is van toepassing op de leningsovereenkomst.
Na afbouw in 2006 was het pand als vakantiehuis beschikbaar voor verhuur door SL. De huuropbrengsten die met de verhuur van het pand zijn gegenereerd vielen jaarlijks weg tegen de kosten van de verhuurbemiddeling en de bijdrage in de kosten van het vakantiepark. De verschuldigde rente op de lening is daardoor steeds bij de hoofdsom geschreven. De vordering van belanghebbende op SL beliep eind 2010 € 461.344.
SL heeft het pand in 2008 te koop gezet en uiteindelijk in 2011 verkocht voor € 210.000. Na aftrek van de verkoopkosten is € 194.557 aan belanghebbende overgemaakt ter gedeeltelijke aflossing van de lening. SL is op 5 december 2011 ontbonden.
In de aangifte IB/PVV over 2010 heeft belanghebbende de lening voorzien voor een bedrag groot € 246.352, wat over 2010 leidde tot een negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen van € 213.317. De Inspecteur heeft, voor zover van belang, genoemd bedrag van € 246.352 gecorrigeerd bij het opleggen van de aanslag.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Vormt het bedrag van € 246.352 een negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen?
II. Heeft de Rechtbank de wegingsfactor ten behoeve van de proceskostenvergoeding juist vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat vraag I bevestigend moet worden beantwoord omdat de lening als een zakelijke lening moet worden aangemerkt en dat vraag II ontkennend beantwoord moet worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV over het jaar 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 115.622. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.