Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4152, 16/03780
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4152, 16/03780
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 september 2017
- Datum publicatie
- 6 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4152
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:5739, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/03780
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat tussen belanghebbende en [B] sprake is geweest van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat de werkzaamheden die [B] voor belanghebbende heeft verricht het karakter van een vriendendienst overschrijden, dat [B] de werkzaamheden persoonlijk diende te verrichten en dat [B] van belanghebbende een vergoeding heeft ontvangen als tegenprestatie voor de door eerstgenoemde verrichte werkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur belanghebbende terecht aangemerkt als inhoudingsplichtige.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03780
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2016, nummer BRE 15/3677 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 60.727 aan belasting, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 24.290 en bij beschikking een verzuimboete van € 2.460. Voorts is bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 937 in rekening gebracht.
De naheffingsaanslag, de boetebeschikkingen en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd behoudens de beslissing inzake de rente, de naheffingsaanslag verminderd tot € 50.116, de beschikking vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 11.902, de beschikking verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 475, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.607 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 17 augustus 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, zijn gemachtigde de heer [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] , mevrouw [E] en mevrouw [F] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende drijft sinds 2008 een onderneming, in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming is op [datum] 2008 ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel, waarbij als bedrijfsactiviteit is vermeld: handelsbemiddeling gespecialiseerd in overige goederen. Belanghebbende heeft in verhoren bij de politie verklaard dat het een handelsonderneming betrof voor kweekmaterialen voor de hennepkweek. De onderneming is gevestigd op het adres [adres 1] 48 te [woonplaats] . Voormeld adres was ook het woonadres van belanghebbende. Daarnaast is belanghebbende in 2013 een siersmederij gestart op het adres [adres 2] 7 te [woonplaats] .
Op 25 november 2013 is door het Regionaal Hennepteam van de politie Zeeland-West-Brabant onder leiding van de Officier van Justitie een opsporingsonderzoek gestart onder de naam [A] . Aanleiding voor het onderzoek was door de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) verstrekte informatie. Volgens de CIE werd een aantal keren per week op een woonwagenkamp aan de [adres 1] in [woonplaats] met vrachtwagens weedstekken afgeleverd.
De politie heeft op 26 november en 5 december 2013 telefoongesprekken tussen belanghebbende en de heer [B] ( [B] ) afgeluisterd en deze in (tap)verslagen verwerkt (bijlage 26 bij het verweerschrift bij de Rechtbank).
Op 13 januari 2014 is belanghebbende aangehouden als verdachte van handel in hennep en hennepstekken en in verzekering gesteld. Belanghebbende is op 13, 14, 15 en 16 januari 2014 en 20 februari 2014 als verdachte door de politie verhoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgesteld (bijlage 27 bij het verweerschrift bij de Rechtbank). Op 16 januari 2014 is belanghebbende heengezonden.
De politie heeft ook [B] als verdachte van handel in hennep en hennepstekken verhoord. Van deze verhoren op 13, 14, 15, 16 en 17 januari 2014 zijn processen-verbaal opgesteld (bijlage 27 bij het verweerschrift bij de Rechtbank).
Door tussenkomst van de Officier van Justitie heeft de Belastingdienst op 23 januari 2014 van de politie het op dat moment aanwezige strafdossier ter inzage gekregen. Dit strafdossier bestond uit diverse processen-verbaal die betrekking hebben op belanghebbende en [B] , alsmede uitgewerkte tapverslagen.
Op 13 februari 2014 hebben ambtenaren van de Belastingdienst een bedrijfsbezoek bij belanghebbende op de siersmederij afgelegd. De desbetreffende ambtenaren hebben toen onder meer gesproken met belanghebbende en de heer [G] . Van dit bedrijfsbezoek en de aldaar gevoerde gesprekken hebben de ambtenaren op dezelfde dag een memo (bijlage 3 bij het verweerschrift) opgesteld.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 februari 2014 het opleggen van de naheffingsaanslag aangekondigd. Volgens de Inspecteur is hem uit de processen-verbaal, de uitgewerkte tapverslagen alsmede de op het bedrijfsbezoek gevoerde gesprekken gebleken dat er sprake was van een dienstbetrekking tussen belanghebbende als werkgever en de heren [B] en [G] als werknemers. [B] was naar het oordeel van de Inspecteur werkzaam in de onderneming gevestigd aan de [adres 1] 48 te [woonplaats] ; [G] in de siersmederij gevestigd aan de [adres 2] 7 te [woonplaats] . De Inspecteur heeft belanghebbende daarom als inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) aangemerkt.
Het bedrag aan nageheven loonheffingen is als volgt samengesteld:
Tijdvak |
Naam |
Loonheffingen |
|
01-01-2012 t/m 31-12-2012 |
[B] |
€ |
26.965 |
01-01-2013 t/m 31-12-2013 |
[B] / [G] |
€ |
33.762 |
Deze bedragen aan loonheffingen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat [B] van 1 januari 2012 t/m 31 december 2013 in dienstbetrekking was bij belanghebbende. Met betrekking tot [G] is uitgegaan van een dienstbetrekking voor een periode van 5,5 maanden in 2013. Deze periode is gebaseerd op de zesmaandenfictie van artikel 30a van de Wet LB.
Als grondslag voor de nageheven loonbelasting voor het jaar 2013 is met betrekking tot [B] uitgegaan van € 15.732 en met betrekking tot [G] van € 7.210,50. Voorts is het gebruteerde anoniementarief toegepast.
In voormelde brief heeft de Inspecteur eveneens een vergrijpboete van 40% van de verschuldigde loonheffingen en een verzuimboete van € 2.460 op grond van artikel 67ca van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aangekondigd.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur het bestaan van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en [G] niet aannemelijk heeft gemaakt en heeft de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 50.116. Voorts heeft de Rechtbank de vergrijpboete en de verzuimboete verminderd naar € 11.902 respectievelijk € 475.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is er sprake geweest van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en de heer [B] ?
II. Zijn de boetebeschikkingen terecht opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben partijen hieraan het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Het enige geschilpunt in hoger beroep is nog de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking. Al het overige vloeit daaruit voort. Dit geldt ook voor de boetes. De bij de Rechtbank ingenomen stellingen betreffende artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht en schending van het zorgvuldigheidsbeginsel worden in hoger beroep niet meer ingenomen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag, de boetebeschikkingen en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.