Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4291, 16/03754
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4291, 16/03754
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2017
- Datum publicatie
- 18 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4291
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:5738, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1699, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 16/03754
Inhoudsindicatie
Door overlijden van erflaatsters is sprake van een fictieve vervreemding van de aanmerkelijkbelangaandelen. De inspecteur beschikt over een nieuw feit voor navordering. Toepassing doorschuifregeling van artikel 4.17a Wet IB 2001. Bepaling ondernemingsvermogen, waarvoor doorschuiving van aanmerkelijkbelangclaim kan plaatsvinden. Hof stelt vast welke middelen nodig zijn voor afdekking risico’s van de pensioenverplichting en welke middelen als overtollige liquide middelen (beleggingsvermogen) zijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03754
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
de erven van [belanghebbende] ,
domicilie kiezende te [plaats] ,
hierna: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2016, nummer BRE 15/7017, in het geding tussen
belanghebbenden,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbenden is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.07 over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 262.162. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 8.644.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslag en –naar het Hof verstaat- de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbenden zijn van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 66.028, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 990 en de Inspecteur gelast het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 45 aan hen te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , namens de belanghebbenden, bijgestaan door de gemachtigde de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] .
Belanghebbenden hebben vóór de zitting een pleitnota met bijlage toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Wijlen [belanghebbende] (hierna: erflaatster), geboren [geboortedatum] 1959 en overleden op [datum] 2010, was onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [A] (hierna: de echtgenoot). Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, in 1991 en in 1995.
De huwelijkse voorwaarden zijn op 8 november 1985 opgemaakt. Deze voorwaarden hielden in dat tussen de echtelieden een wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestond met uitzondering van bepaalde zaken die tijdens het huwelijk werden verkregen.
Tot de gemeenschap van goederen behoorden alle aandelen in [bedrijf] B.V. (hierna: de BV). De echtgenoot heeft in 2005 zijn onderneming ingebracht in de BV. De BV heeft de echtgenoot een pensioen toegezegd. De daarmee corresponderende verplichting is door de BV in eigen beheer gehouden. De verkrijgingsprijs van voormelde aandelen is door de Inspecteur bij beschikking van 20 september 2006 vastgesteld op € 64.000.
Op 4 februari 2011 is door de belanghebbenden, namens erflaatster, de aangifte IB/PVV 2010 ingediend middels een zogenoemd F-biljet. In de aangifte is geen inkomen aangegeven. In de aangifte is geopteerd voor fiscaal partnerschap tussen erflaatster en de echtgenoot gedurende heel 2010. De definitieve aanslag IB/PVV 2010 is conform de ingediende aangifte met dagtekening 14 juni 2013 vastgesteld.
Bij brief van 15 januari 2015 heeft de Inspecteur vragen gesteld over het niet aangeven van een resultaat uit aanmerkelijk belang in verband met een (fictieve) vervreemding van de aanmerkelijkbelangaandelen ten gevolge van het overlijden van erflaatster. Daarop hebben belanghebbenden bij brief van 30 januari 2015 gereageerd. Tevens hebben belanghebbenden aan de Inspecteur verzocht om op grond van artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) de overgang krachtens erfrecht onder algemene titel niet als een vervreemding aan te merken.
Bij brief van 4 februari 2015 heeft de Inspecteur zijn voornemen om een navorderingsaanslag IB/PVV 2010 op te leggen aan belanghebbenden kenbaar gemaakt. Belanghebbenden hebben daarop bij brief van 19 februari 2015 gereageerd en onder meer gesteld dat de Inspecteur niet over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.
Met dagtekening 25 april 2015 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag aan belanghebbenden opgelegd.
Belanghebbenden hebben de jaarcijfers van de BV, zoals die luidden op 1 januari 2010 en 31 december 2010, overgelegd:
Activa (1-1) Passiva (1-1)
Materiële vaste activa |
€ |
21.225 |
Aandelenkapitaal |
€ |
18.000 |
Kapitaal maatschap |
€ |
54.525 |
Agio |
€ |
190.000 |
Vorderingen op directie |
€ |
469.341 |
Algemene reserves |
€ |
525.190 |
Liquide middelen |
€ |
240.599 |
Pensioenvoorziening |
€ |
23.032 |
Overige vorderingen |
€ |
1.934 |
Kortlopende schulden |
€ |
31.402 |
Totaal |
€ |
787.624 |
Totaal |
€ |
787.624 |
Activa (31-12) Passiva (31-12)
Materiële vaste activa |
€ |
15.758 |
Aandelenkapitaal |
€ |
18.000 |
Kapitaal maatschap |
€ |
91.263 |
Agio |
€ |
190.000 |
Vorderingen op directie |
€ |
502.618 |
Algemene reserves |
€ |
674.214 |
Effecten |
€ |
96.310 |
Pensioenvoorziening |
€ |
27.108 |
Liquide middelen |
€ |
238.833 |
Kortlopende schulden |
€ |
36.735 |
Overige vorderingen |
€ |
1.275 |
|||
Totaal |
€ |
946.057 |
Totaal |
€ |
946.057 |
Tot de gedingstukken behoort een niet ondertekende pensioenbrief, waarin de pensioenafspraken zijn vastgelegd, die zijn gesloten tussen de BV en de echtgenoot. De pensioeningangsdatum is de eerste dag van de maand, waarin de echtgenoot de 65-jarige leeftijd bereikt. De pensioenaanspraken bestaan uit een ouderdomspensioen dat ingaat op de pensioeningangsdatum, een nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner dat ingaat direct na het overlijden van de echtgenoot en dat wordt uitgekeerd tot de datum van overlijden van de partner, een wezenpensioen ten behoeve van de kinderen tot de 30ste verjaardag van het kind of eerder overlijden van het kind, een nabestaandenoverbruggingspensioen, een voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en een arbeidsongeschiktheidspensioen indien de echtgenoot langer dan twee jaar voor meer dan 35% arbeidsongeschikt is.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Mag de Inspecteur navorderen op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen?
2. Heeft de Inspecteur het vervreemdingsvoordeel, na toepassing van artikel 4.17a van de Wet IB 2001, juist vastgesteld?
Belanghebbenden zijn van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Ter zitting heeft de Inspecteur de stelling dat navordering gerechtvaardigd is, omdat belanghebbenden te kwader trouw zijn, ingetrokken.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur en de navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 150.197.