Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5738, BRE - 15 _ 7017
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5738, BRE - 15 _ 7017
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 juli 2016
- Datum publicatie
- 22 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:5738
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4291, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:5415, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 7017
Inhoudsindicatie
Erflaatster is in 2010 overleden. Erflaatster en haar echtgenoot bezaten ieder de helft van de aandelen van een BV. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd in verband met een (fictieve) vervreemding van ab-aandelen als gevolg van het overlijden van erflaatster. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag wel omdat het vervreemdingsvoordeel te hoog is vastgesteld en geen rekening is gehouden met de toerekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang bij fiscale partners.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/7017
Uitspraak van 21 juli 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de erven van [erflaatster], domicilie kiezende te Helmond,
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbenden een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2010 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer].H.07), berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 262.162 (hierna: de navorderingsaanslag) alsmede bij beschikking een bedrag van € 8.644 heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2015 de navorderingsaanslag en de in rekening gebrachte heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbenden hebben daartegen via fax van 30 oktober 2015, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 45. Bij brief van 2 november 2015 hebben belanghebbenden een aanvulling op het beroepschrift gestuurd.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 6 juli 2016 gesloten en een uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
Wijlen [erflaatster] (hierna: erflaatster), geboren [datum] 1959 en overleden op [datum] 2010, was onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot). Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, in 1991 en in 1995.
De huwelijkse voorwaarden zijn op 8 november 1985 opgemaakt. Deze voorwaarden hielden in dat tussen de echtelieden een wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestond met uitzondering van bepaalde zaken die tijdens het huwelijk werden verkregen.
Tot de gemeenschap van goederen behoorden alle aandelen in [B BV] (hierna: de BV). De echtgenoot heeft in 2005 zijn onderneming ingebracht in de BV. De BV heeft de echtgenoot een pensioen toegezegd. De daarmee corresponderende verplichting is door de BV in eigen beheer gehouden. De verkrijgingsprijs van voormelde aandelen is door de inspecteur bij beschikking van 20 september 2006 vastgesteld op € 64.000.
Op 4 februari 2011 is door de belanghebbenden, namens erflaatster, de aangifte IB/PVV 2010 ingediend middels een zogenoemd F-biljet. In het aangiftebiljet is geen inkomen aangegeven. In de aangifte is geopteerd voor fiscaal partnerschap tussen erflaatster en de echtgenoot gedurende heel 2010. De definitieve aanslag IB/PVV 2010 is conform de ingediende aangifte met dagtekening 14 juni 2013 vastgesteld.
Bij brief van 15 januari 2015 heeft de inspecteur vragen gesteld over het niet aangeven van resultaat uit aanmerkelijk belang in verband met een (fictieve) vervreemding van aanmerkelijkbelangaandelen ten gevolge van het overlijden van erflaatster. Daarop hebben belanghebbenden bij brief van 30 januari 2015 gereageerd. Tevens hebben belanghebbenden aan de inspecteur verzocht om op grond van artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) de overgang krachtens erfrecht onder algemene titel niet als een vervreemding aan te merken.
Bij brief van 4 februari 2015 heeft de inspecteur zijn voornemen om een navorderingsaanslag IB/PVV 2010 op te leggen aan belanghebbenden kenbaar gemaakt. Belanghebbenden hebben daarop bij brief van 19 februari 2015 gereageerd en onder meer gesteld dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.
Met dagtekening 25 april 2015 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag aan belanghebbenden opgelegd.
Belanghebbenden hebben de jaarcijfers van de BV zoals die luidden op 1 januari 2010 en 31 december 2010 overgelegd:
Activa (1-1) Passiva (1-1)
Materiële vaste activa |
€ |
21.225 |
Aandelenkapitaal |
€ |
18.000 |
Kapitaal maatschap |
€ |
54.525 |
Agio |
€ |
190.000 |
Vorderingen op directie |
€ |
469.341 |
Algemene reserves |
€ |
525.190 |
Liquide middelen |
€ |
240.599 |
Pensioenvoorziening |
€ |
23.032 |
Overige vorderingen |
€ |
1.934 |
Kortlopende schulden |
€ |
31.402 |
Totaal |
€ |
787.624 |
Totaal |
€ |
787.624 |
Activa (31-12) Passiva (31-12)
Materiële vaste activa |
€ |
15.758 |
Aandelenkapitaal |
€ |
18.000 |
Kapitaal maatschap |
€ |
91.263 |
Agio |
€ |
190.000 |
Vorderingen op directie |
€ |
502.618 |
Algemene reserves |
€ |
674.214 |
Effecten |
€ |
96.310 |
Pensioenvoorziening |
€ |
27.108 |
Liquide middelen |
€ |
238.833 |
Kortlopende schulden |
€ |
36.735 |
Overige vorderingen |
€ |
1.275 |
|||
Totaal |
€ |
946.057 |
Totaal |
€ |
946.057 |
3 Geschil
In geschil is:
-
of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt; en zo ja
-
in hoeverre een vervreemdingsvoordeel is genoten ter zake van aanmerkelijkbelangaandelen ten gevolge van het overlijden van erflaatster;
-
in hoeverre dit voordeel belastbaar is bij erflaatster.
Belanghebbenden beantwoordt de eerste vraag ontkennend, en stellen dat het vervreemdingsvoordeel moet worden berekend op € 64.913. Naar de rechtbank begrijpt stellen belanghebbenden onder verwijzing naar artikel 2.17 van de Wet IB 2001 dat het genoten voordeel volledig had moeten worden belast bij de echtgenoot in plaats van bij erflaatster. De inspecteur beantwoordt de eerste vraag ontkennend en stelt dat een vervreemdingsvoordeel is genoten van (ten minste) € 262.162, dat volledig is belast bij erflaatster.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de navorderingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.