Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4323, 14/00640 t/m 14/00645
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4323, 14/00640 t/m 14/00645
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2017
- Datum publicatie
- 13 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4323
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:3332, Overig
- Prejudiciële vraag aan: ECLI:NL:HR:2020:115
- Zaaknummer
- 14/00640 t/m 14/00645
Inhoudsindicatie
Een naar Duits recht opgericht en in Duitsland gevestigde publiekrechtelijke rechtspersoon, belegt door middel van belanghebbende, een beleggingsfonds naar Duits recht, in aandelen in Nederlandse vennootschappen. Belanghebbende verzoekt de Inspecteur - met een beroep op het VWEU (vrije kapitaalverkeer) - om teruggave van te haren laste ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Nadat het Hof enkele formele grieven van de Inspecteur verwerpt, oordeelt het Hof:
• dat belanghebbende naar Nederlandse maatstaven als transparant moet worden beschouwd zodat zij geen zelfstandig recht op teruggaaf van dividendbelasting heeft;
• dat de teruggaafverzoeken mede geacht worden te zijn gedaan namens de publiekrechtelijke rechtspersoon;
• dat die rechtspersoon zich met succes beroept op de Nederlandse belastingregeling voor het overheidsbedrijf;
• dat onduidelijk is of de stelling van de Inspecteur, inhoudende dat honorering van het verzoek van die rechtspersoon leidt tot de verlening van onrechtmatige staatssteun (artikel 108, derde lid, VWEU), slaagt.
Als gevolg van genoemde onduidelijkheid besluit het Hof om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie in Luxemburg.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 14/00640 tot en met 14/00645
Uitspraak op het hoger beroep van
A-Fonds,
gevestigd te XXX (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
en het voorwaardelijk incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur
tegen de in een geschrift vervatte uitspraken (hierna ook: de uitspraak) van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 mei 2014, kenmerken AWB 12/155, AWB 12/156 en AWB 12/158 tot en met AWB 12/161, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Ten aanzien van de boekjaren 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005
Met dagtekening 24 oktober 2006 heeft belanghebbende de Inspecteur schriftelijk verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen voor het jaar 2003 (boekjaar 2002/2003). Bij eveneens op 24 oktober 2006 gedagtekend schrijven, bezien in verbinding met de met dat schrijven meegezonden aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2002/2003, heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting over het boekjaar 2002/2003, ten bedrage van € 25.421,18.
Met dagtekening 23 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende voor het boekjaar 2002/2003 een beschikking geen aanslag gegeven ingevolge artikel 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) en belanghebbendes verzoek om teruggave van dividendbelasting afgewezen.
Met dagtekening 12 juni 2007 heeft belanghebbende de Inspecteur schriftelijk verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen voor het jaar 2004 (boekjaar 2003/2004). Bij eveneens op 12 juni 2007 gedagtekend schrijven heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting over het jaar boekjaar 2003/2004, ten bedrage van € 26.877,43. De door belanghebbende met dat schrijven meegezonden aangifte in de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2003/2004 strekt eveneens tot teruggave van het zojuist genoemde bedrag.
Met dagtekening 23 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende voor het boekjaar 2003/2004 een beschikking geen aanslag gegeven ingevolge artikel 12 van de AWR en belanghebbendes verzoek om teruggave van dividendbelasting afgewezen.
Met dagtekening 10 januari 2008 heeft belanghebbende de Inspecteur schriftelijk verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen voor het jaar 2005 (boekjaar 2004/2005). Bij eveneens op 10 januari 2008 gedagtekend schrijven heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting over het boekjaar 2004/2005, ten bedrage van € 42.895,05. De door belanghebbende met dat schrijven meegezonden aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar boekjaar 2004/2005 strekt eveneens tot teruggave van het zojuist genoemde bedrag.
Met dagtekening 23 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende voor het boekjaar 2004/2005 een beschikking geen aanslag gegeven ingevolge artikel 12 van de AWR en belanghebbendes verzoek om teruggave van dividendbelasting afgewezen.
Boekjaren 2005/2006, 2006/2007 en 2007/2008
Met dagtekening 12 maart 2007 heeft belanghebbende de Inspecteur schriftelijk verzocht om teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting over het boekjaar 2005/2006, ten bedrage van 25.223,48. De door belanghebbende met dat schrijven meegezonden aangifte in de dividendbelasting strekt eveneens tot teruggave van het zojuist genoemde bedrag.
Bij beschikking met dagtekening 23 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoek om teruggave van dividendbelasting afgewezen.
Met dagtekening 22 april 2008 heeft belanghebbende de Inspecteur schriftelijk verzocht om teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting over het boekjaar 2006/2007, ten bedrage van € 38.642,08. De door belanghebbende met dat schrijven meegezonden aangifte in de dividendbelasting strekt eveneens tot teruggave van het zojuist genoemde bedrag.
Bij beschikking met dagtekening 23 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoek om teruggave van dividendbelasting afgewezen.
Met dagtekening 11 maart 2009 heeft belanghebbende de Inspecteur schriftelijk verzocht om teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting over het boekjaar 2007/2008, ten bedrage van € 1.800. De door belanghebbende met dat schrijven meegezonden aangifte in de dividendbelasting strekt eveneens tot teruggave van het zojuist genoemde bedrag.
Bij beschikking met dagtekening 23 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoek om teruggave van dividendbelasting afgewezen.
Belanghebbende heeft met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), na instemming van de Inspecteur ingevolge artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb, rechtstreeks beroepen ingesteld bij de Rechtbank tegen de hiervóór onder 1.2, 1.4, 1.6, 1.8, 1.10 en 1.12 genoemde beschikkingen van de Inspecteur. Ter zake van die beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende zes maal een bedrag aan griffierecht geheven van € 302.
De Rechtbank heeft de beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraken van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dat hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft, als onderdeel van het geschrift houdende zijn verweer, voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft dat hoger beroep beantwoord bij schrijven met dagtekening 21 oktober 2014.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben op de voet van artikel 8:58 van de Awb, met dagtekening 12 november 2015 onderscheidenlijk 13 november 2015, nadere stukken in het geding gebracht. Belanghebbende heeft bij schrijven met dagtekening 16 november 2015 gereageerd op het bedoelde stuk van de Inspecteur.
Belanghebbende heeft op verzoek van het Hof vertalingen van Duitstalige stukken in het geding gebracht, welke stukken bij het Hof zijn ingekomen op 23 november 2015. Deze stukken zijn door tussenkomst van de griffier van het Hof in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
De Inspecteur heeft bij schrijven met dagtekening 25 november 2015 een pleitnota met bijlagen toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 november 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [C], de heer [D], mevrouw [E] en mevrouw [F], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [G], [H], [J], [K] en mevrouw mr. [L].
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijke inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden.
Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de haar door het Hof geboden gelegenheid om vertalingen van Duitstalige stukken het geding te brengen, welke stukken door het Hof zijn ontvangen op 15 december 2015.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 december 2015 een verklaring van BBB in het geding gebracht.
Partijen hebben het Hof voorts schriftelijk inlichtingen verschaft bij schrijven, van belanghebbende, met dagtekening 21 januari 2016 en bij schrijven, van de Inspecteur, met dagtekening 24 maart 2016.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 6 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [C] en mevrouw [E], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [G], [H], [K] en mevrouw mr. [L].
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
De Inspecteur heeft met dagtekening 22 november 2016 een nader stuk in het geding gebracht.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 december 2016 nadere stukken in het geding gebracht.
Met dagtekening 9 mei 2017 heeft het Hof een concept met tekstgedeelten van de onderhavige uitspraak aan partijen verzonden. Partijen hebben schriftelijk op dat concept gereageerd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting stelt het Hof de volgende feiten vast.
A. Ten aanzien van belanghebbende
Belanghebbende is een naar Duits recht opgericht beleggingsfonds, wier activiteiten naar doel en feitelijke werkzaamheid bestaan uit het beleggen van vermogen. Belanghebbende is gevestigd in Frankfurt am Main te Duitsland. Zij is een Spezial-Söndervermogen en bezit geen rechtspersoonlijkheid. Het boekjaar van belanghebbende loopt van 1 november tot en met 31 oktober.
Het vermogen van belanghebbende is een afgescheiden beleggingsvermogen. Aandelen in haar vermogen kunnen slechts worden gehouden door beleggers die geen natuurlijke personen zijn. YYY Investment GmbH (hierna: YYY) is de beheersvennootschap (Kapitalverwaltungsgesellschaft) van belanghebbende en vertegenwoordigt belanghebbende in het rechtsverkeer met derden. YYY belegt in eigen naam en voor rekening en risico van de aandeelhouder(s) in belanghebbende. De vermogensrechten waarin wordt belegd, worden gehouden door Bank ZZZ-2 (tot 1 april 2008: Bank ZZZ; hierna: ZZZ), die als bewaarder (Depotbank) van belanghebbende optreedt.
Belanghebbende is volgens de Duitse toezichtregelgeving voor beleggingsfondsen een open-ended beleggingsfonds. Alle aandelen in het vermogen van belanghebbende worden sinds haar oprichting gehouden door BBB (sinds 1 januari 2013: BBB-2; hierna: BBB). Nieuwe aandelen in het vermogen van belanghebbende kunnen slechts worden uitgegeven met toestemming van BBB. De vervreemding van aandelen, door BBB, aan derden kan slechts plaatsvinden met toestemming van YYY. YYY kan die toestemming slechts weigeren in gevallen zoals aangeduid in de tussen BBB, ZZZ en YYY gesloten raamovereenkomst (Rahmenvertrag; zie onderdeel 2.7. hierna).
Belanghebbende wordt in Duitsland aangemerkt als doelvermogen en is ingevolge § 11, lid 1, van de Investmentsteuergesetz aldaar vrijgesteld van belastingheffing naar de winst (Körperschaftssteuer en Gewerbesteuer).
Belanghebbende en haar rechtsverhouding tot haar aandeelhouders worden wettelijk geregeld door de Investmentgesetz en overigens door middel van algemene en bijzondere fondsvoorwaarden (Allgemeine en Besondere Vertragsbedingungen). Aan die, voor de onderhavige jaren geldende, wettelijke regels en fondsvoorwaarden kan het volgende worden ontleend:
Investmentgesetz
“Kapital 1 Allgemeine Bestimmungen
(…)
§1 Anwendungsbereich
Dieses Gesetz ist anzuwenden auf
1. inländische Investmentvermögen, soweit diese in Form von Investmentfonds im Sinne des § 2 Abs. 1 oder Investmentaktiengesellschaften im Sinne des § 2 Abs. 5 gebildet werden,
(…)
Investmentvermögen im Sinne des Satzes 1 sind Vermögen zur gemeinschaftlichen Kapitalanlage, die nach dem Grundsatz der Risikomischung in Vermögensgegenständen im Sinne des § 2 Abs. 4 angelegt sind.
§2 Begriffsbestimmungen
(1) Investmentfonds sind von einer Kapitalanlagegesellschaft verwaltete Publikums-Sondervermögen nach den Anforderungen der Richtlinie 85/611/EWG des Rates vom 20. Dezember 1985 zur Koordinierung der Rechts- und Verwaltungsvorschriften betreffend bestimmte Organismen für gemeinsame Anlagen in Wertpapieren (OGAW) (ABl. EG Nr. L 375 S. 3), zuletzt geändert durch Artikel 9 der Richtlinie 2005/1/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 9. März 2005 (ABl. EU Nr. L 79 S. 9), und sonstige Publikums- oder Spezial-Sondervermögen.
(2) Sondervermögen sind inländische Investmentvermögen, die von einer Kapitalanlagegesellschaft für Rechnung der Anleger nach Maßgabe dieses Gesetzes und den Vertragsbedingungen, nach denen sich das Rechtsverhältnis der Kapitalanlagegesellschaft zu den Anlegern bestimmt, verwaltet werden, und bei denen die Anleger das Recht zur Rückgabe der Anteile haben.
(3) Spezial-Sondervermögen sind Sondervermögen, deren Anteile aufgrund schriftlicher Vereinbarungen mit der Kapitalanlagegesellschaft ausschließlich von Anlegern, die nicht natürliche Personen sind, gehalten werden. Alle übrigen Sondervermögen sind Publikums-Sondervermögen.
(….)
(6) Kapitalanlagegesellschaften sind Unternehmen, deren Hauptzweck in der Verwaltung von inländischen Investmentvermögen im Sinne des § 1 Satz 1 Nr. 1 oder in der Verwaltung von inländischen Investmentvermögen im Sinne des § 1 Satz 1 Nr. 1 und der individuellen Vermögensverwaltung besteht.
(7) Depotbanken sind Unternehmen, die die Verwahrung und Überwachung von Investmentvermögen ausführen.
(…)
§ 9 Allgemeine Verhaltensregeln
(1) Die Kapitalanlagegesellschaft hat die inländischen Investmentvermögen mit der Sorgfalt eines ordentlichen Kaufmanns für gemeinschaftliche Rechnung der Anleger zu verwalten. Sie handelt bei der Wahrnehmung ihrer Aufgaben unabhängig von der Depotbank.
(2) Die Kapitalanlagegesellschaft ist verpflichtet,
1. bei der Ausübung ihrer Tätigkeit im ausschließlichen Interesse ihrer Anleger und der Integrität des Marktes zu handeln,
(…)
Kapitel 2
Sondervermögen
(…)
§ 30 Sondervermögen
(1) Die zum Sondervermögen gehörenden Vermögensgegenstände können nach Maßgabe der Vertragsbedingungen im Eigentum der Kapitalanlagegesellschaft oder im Miteigentum der Anleger stehen. Das Sondervermögen ist von dem eigenen Vermögen der Kapitalanlagegesellschaft getrennt zu halten.
(…)
§ 31 Verfügungsbefugnis, Treuhänderschaft, Sicherheitsvorschriften
(1) Die Kapitalanlagegesellschaft ist berechtigt, im eigenen Namen über die zu einem Sondervermögen gehörenden Gegenstände nach Maßgabe dieses Gesetzes und der Vertragsbedingungen zu verfügen und alle Rechte aus ihnen auszuüben.
(2) Das Sondervermögen haftet nicht für Verbindlichkeiten der Kapitalanlagegesellschaft; dies gilt auch für Verbindlichkeiten der Kapitalanlagegesellschaft aus Rechtsgeschäften, die sie für gemeinschaftliche Rechnung der Anleger schließt. Die Kapitalanlagegesellschaft ist nicht berechtigt, im Namen der Anleger Verbindlichkeiten einzugehen. Von den Vorschriften dieses Absatzes abweichende Vereinbarungen sind unwirksam.
(3) Die Kapitalanlagegesellschaft kann sich wegen ihrer Ansprüche auf Vergütung und auf Ersatz von Aufwendungen aus den für gemeinschaftliche Rechnung der Anleger getätigten Geschäften nur aus dem Sondervermögen befriedigen; die Anleger haften ihr nicht persönlich.
(…)
(6). Forderungen gegen die Kapitalanlagegesellschaft und Forderungen, die zu einem Sondervermögen gehören, können nicht gegeneinander aufgerechnet werden. Dies gilt nicht für Rahmenverträge über Geschäfte nach § 51 Abs. 3 Nr. 3, nach den §§ 54 und 57 oder mit Prime Brokern, für die vereinbart ist, dass die auf Grund dieser Geschäfte oder des Rahmenvertrages für Rechnung des Sondervermögens begründeten Ansprüche und Forderungen selbsttätig oder durch Erklärung einer Partei aufgerechnet oder im Falle der Beendigung des Rahmenvertrages wegen Nichterfüllung oder Insolvenz durch eine einheitliche Ausgleichsforderung ersetzt werden.
(…)
§ 37 Rücknahme von Anteilen, Aussetzung
(1) Jeder Anleger kann verlangen, dass ihm gegen Rückgabe des Anteils sein Anteil an dem Sondervermögen aus diesem ausgezahlt wird; die Einzelheiten sind in den
Vertragsbedingungen festzulegen.
(…)
§ 38 Kündigung und Verlust des Verwaltungsrechts
(….)
3. Das Recht der Kapitalanlagegesellschaft, die Sondervermögen zu verwalten, erlischt ferner mit der Eröffnung des Insolvenzverfahrens über das Vermögen der Kapitalanlagegesellschaft oder mit der Rechtskraft des Gerichtsbeschlusses, durch den der Antrag auf die Eröffnung des Insolvenzverfahrens mangels Masse nach § 26 der Insolvenzordnung abgewiesen wird. Die Sondervermögen gehören nicht zur Insolvenzmasse der Kapitalanlagegesellschaft.
(….)
Abschnitt 8
Spezial-Sondervermögen
(…)
§ 92 Übertragung der Anteile
Die Kapitalanlagegesellschaft hat in einer schriftlichen Vereinbarung mit den Anlegern sicherzustellen, dass die Anteile nur mit Zustimmung der Kapitalanlagegesellschaft von den Anlegern übertragen werden dürfen.”
Allgemeine Vertragsbedingungen
Ҥ 1 Grundlagen
1. Die Gesellschaft ist eine Kapitalanlagegesellschaft und unterliegt den Vorschriften des Investmentgesetzes (InvG).
2. Sie legt bei ihr eingelegtes Geld im eigenen Namen für gemeinschaftliche Rechnung der Anleger nach dem Grundsatz der Risikomischung in den nach dem InvG zugelassenen Vermögensgegenständen gesondert vom eigenen Vermögen in Form von Sondervermögen an. Über die hieraus sich ergebenden Rechte der Anleger werden von ihr Urkunden (Anteilscheine) ausgestellt.
(….)
§ 3 Fondsverwaltung
1. Die Gesellschaft erwirbt und verwaltet die Vermögensgegenstände im eigenen Namen für gemeinschaftliche Rechnung der Anleger mit der Sorgfalt eines ordentlichen Kaufmannes. Sie handelt bei der Wahrnehmung ihrer Aufgaben unabhängig von der Depotbank und ausschließlich im Interesse der Anleger und der Integrität des Marktes.
2. Die Gesellschaft ist berechtigt, mit dem von den Anlegern eingelegten Geld die Vermögensgegenstände zu erwerben, diese wieder zu veräußern und den Erlös anderweitig anzulegen; sie ist ferner ermächtigt, alle sich aus der Verwaltung der Vermögensgegenstände ergebenden sonstigen Rechtshandlungen vorzunehmen.
(…)
§ 16 Anteilscheine
1. Die Anteilscheine lauten auf den Namen und sind über einen Anteil oder eine Mehrzahl von Anteilen ausgestellt.
2. Die Anteile können verschiedene Rechte hinsichtlich der Ertragsverwendung, des Ausgabeaufschlages, des Rücknahmeabschlages, der Währung des Anteilwertes, der Verwaltungsvergütung oder einer Kombination dieser Merkmale (Anteilklassen) haben. Die Einzelheiten sind in den ,,Besonderen Vertragsbedingungen” festgelegt.
3. Die Anteilscheine tragen mindestens die handschriftlichen oder vervielfältigten Unterschriften der Gesellschaft und der Depotbank. Darüber hinaus weisen sie die eigenhändige Unterschrift einer Kontrollperson der Depotbank auf.
4. Die Anteile dürfen vom Anleger nur mit vorheriger Zustimmung der Gesellschaft übertragen werden. Mit der Übertragung eines Anteilscheines gehen die in ihm verbrieften Rechte über.
5. Sofern die Rechte der Anleger bei der Errichtung des Sondervermögens oder die Rechte der Anleger einer Anteilklasse bei Einführung der Anteilklasse nicht in einer Globalurkunde, sondern in einzelnen Anteilscheinen oder in Mehrfachurkunden verbrieft werden sollen, erfolgt die Festlegung in den ,,Besonderen Vertragsbedingungen“.
§ 17 Ausgabe und Rücknahme von Anteilscheinen, Rücknahmeaussetzung
1. Die Anzahl der ausgegebenen Anteile und entsprechenden Anteilscheine ist grundsätzlich nicht beschränkt. Die Gesellschaft behält sich vor, die Ausgabe von Anteilscheinen vorübergehend oder vollständig einzustellen.
2. Die Anteilscheine können nur bei der Gesellschaft erworben werden. Anleger können nur nicht natürliche Personen sein; ihre Zahl ist auf dreißig beschränkt
(….)”
Besondere Vertragsbedingungen
Ҥ 6 Anteilscheine
1. Die Rechte der Anleger werden bei der Errichtung des Sondervermögens ausschließlich in Globalurkunden verbrieft. Ein Anspruch auf Auslieferung einzelner Anteilscheine besteht nicht.
2. Die Anleger sind an den jeweiligen Vermögensgegenständen des Sondervermögens in Höhe ihrer Anteile als Miteigentümer nach Bruchteilen beteiligt.
(…)
§ 9 Ausschüttung
1. Die Gesellschaft schüttet grundsätzlich die während des Geschäftsjahres für Rechnung des Sondervermögens angefallenen und nicht zur Kostendeckung verwendeten Zinsen, Dividenden und Erträge aus Investmentanteilen sowie Entgelte aus Darlehens- und Pensionsgeschäften aus. Veräußerungsgewinne und sonstige Erträge können ebenfalls zur Ausschüttung herangezogen werden. Auf Erträge entfallende Teile des Ausgabepreises für ausgegebene Anteilscheine können zur Ausschüttung herangezogen werden (Ertragsausgleichsverfahren).
2. Ausschüttbare Erträge gemäß Absatz 1 können zur Ausschüttung in späteren Geschäftsjahren vorgetragen werden. Erträge aus Rumpfgeschäftsjahren können vollständig vorgetragen werden.
3. Im Interesse der Substanzerhaltung können Erträge teilweise, in Sonderfällen auch vollständig zur Wiederanlage im Sondervermögen bestimmt werden.
4. Ausschüttungen sind spätestens innerhalb von drei Monaten nach Schluss des Geschäftsjahres vorzunehmen. Ausschüttungen erfolgen seitens der Depotbank.
5. Zwischenausschüttungen sind zulässig.”
Met dagtekening 29 november 2005 en 19 januari 2007 hebben BBB, YYY en ZZZ overeenkomsten gesloten betreffende het beheer en de exploitatie van belanghebbende. In beide overeenkomsten, waarin BBB als “Anleger” is aangeduid en YYY als “Gesellschaft”, is een gelijkluidende derde paragraaf opgenomen, die als volgt luidt:
Ҥ 3 Erwerb von Anteilen
a) Die Gesellschaft verpflichtet sich, Anteile des Sondervermögens nur mit Zustimmung aller Anleger an Dritte, die dem Übereinkommen beitreten, zu verkaufen
b) (…)”
Tot de gedingstukken behoort een op 1 oktober 2014 gedateerde raamovereenkomst betreffende het beheer van het vermogen van belanghebbende (Rahmenvertrag über die Verwaltung von Sondervermögen), gesloten tussen BBB, ZZZ en YYY. In deze overeenkomst, waarin YYY is aangeduid als “Gesellschaft” en BBB is aangeduid als “Anleger”, is onder meer het volgende overeengekomen:
“ § 10 Anteilscheine
1. Die Gesellschaft stellt sicher, dass Anteilsscheine für die in Anlage 1 aufgeführten Sondervermögen nur an den Anleger oder an von ihm schriftlich benannte Dritte ausgegeben werden. In keinem Fall dürfen die Anteilsscheine von mehr als 100 Anlegern oder von Anlegern, die natürliche Personen sind, gehalten werden.
2. Eine Übertragung von Anteilsscheinen durch den Anleger darf nur nach Zustimmung der Gesellschaft erfolgen. Mit der Übertragung eines Anteilsscheines gehen die in ihm verbrieften Rechte über. Die Gesellschaft ist berechtigt, diese Zustimmung aus wichtigem Grund zu verweigern. Ein wichtiger Grund liegt insbesondere dann vor, wenn
a) der neue Anleger nicht spätestens zum Tag der Übertragung der Anteilscheine eine inhaltsgleiche Anlegervereinbarung mit der Gesellschaft abgeschlossen hat;
b) der neue Anleger kein geeigneter Anleger für ein Spezial-Sondervermögen ist (insbesondere wenn der neue Anleger kein professioneller oder semi-professioneller Anleger i. S. d. KAGB ist) oder durch die Übertragung die Anzahl von 100 Anlegern überschritten würde;
c) ein sonstiger wichtiger Grund zur Verweigerung der Zustimmung in der Person des neuen Anlegers vorliegt (z.B. Unzuverlässigkeit, unzureichende Bonität, geldwäscherelevante Gründe etc.);
d) das Sondervermögen hierdurch seinen Status als Investmentvermögen im Sinne des InvStG verlieren würde.
3. (…)”
Ten aanzien van BBB
BBB houdt sinds de oprichting van belanghebbende alle aandelen in het vermogen van belanghebbende (zie reeds onderdeel 2.3 hiervóór). BBB is een publiekrechtelijk lichaam (Anstalt des offentlichen Rechts) met rechtspersoonlijkheid. Zij is opgericht door (een samenwerkingsverband van) Duitse gemeenten, zijnde publiekrechtelijke rechtspersonen naar Duits recht. Het eigen vermogen van BBB is niet in aandelen of daarmee gelijk te stellen participatiebewijzen verdeeld; BBB heeft (derhalve) geen aandeelhouders, deelgerechtigden of leden.
BBB verricht bancaire activiteiten. Zij streeft niet louter het behalen van winst na, maar heeft tevens een publieke taak die wettelijk is vastgelegd in artikel 2 van de Sparkassengesetz für [Regio R], welke bepaling als volgt luidt:
Ҥ 2
Aufgaben, öffentlicher Auftrag
(1) Die Sparkassen haben als kommunale Wirtschaftsunternehmen die Aufgabe, vorrangig im Gebiet ihres Errichtungsträgers die Versorgung mit geld- und kreditwirtschaftlichen Leistungen zu sichern.
(2) Die Sparkassen stärken als öffentliche Banken den Wettbewerb im Kreditgewerbe. Sie erbringen ihre Leistungen für die Bevölkerung, die Wirtschaft, den Mittelstand und die öffentliche Hand nach wirtschaftlichen Grundsätzen und den Anforderungen des Marktes. Die Sparkassen fördern die Vermögensbildung breiter Bevölkerungsschichten sowie die Erziehung junger Menschen zu eigenverantwortlichem wirtschaftlichem Verhalten. Sie tragen zur Verbesserung der Eigenkapitalausstattung insbesondere junger und mittelständischer Unternehmen im Geschäftsgebiet bei. Die Sparkassen tragen zur Finanzierung der Schuldnerberatung bei. Die Träger entscheiden über die Verteilung dieser Mittel an die Träger der Schuldnerberatung. Mit ihrer Aufgabenerfüllung dienen die Sparkassen dem Gemeinwohl.
(3) Die Sparkassen nehmen von jedem Spareinlagen in Euro an. Sie können Spareinlagen auch in ausländischer Währung annehmen.
(4) Die Sparkassen führen für natürliche Personen aus ihrem Geschäftsgebiet auf Antrag Girokonten, es sei denn, die Führung eines Girokontos ist einer Sparkasse im Einzelfall aus wichtigem Grund nicht zuzumuten.
(5) Die Sparkassen können alle banküblichen Geschäfte betreiben, soweit in diesem Gesetz oder in aufgrund dieses Gesetzes erlassenen Rechtsverordnungen nichts anderes bestimmt ist. Das Bauspar- und Investmentfondsgeschäft ist bevorzugt im Verbund mit den bestehenden Unternehmen der Sparkassenorganisation, das Versicherungsgeschäft bevorzugt mit den öffentlich-rechtlichen Versicherern zu betreiben. Sparkassen können im Rahmen ihrer Aufgaben nach wirtschaftlichen Grundsätzen Beteiligungen eingehen, soweit die Bestimmung über die Verwendung des Jahresüberschusses (§ 20) eingehalten wird.”
BBB wendt haar inkomsten onder meer aan ter ondersteuning van sociale, culturele, sportieve, wetenschappelijke en educatieve activiteiten in de regio waarin zij actief is.
BBB wordt bestuurd door een dagelijks bestuur (Vorstand) dat wordt gecontroleerd door een raad van toezicht (Verwaltungsrat). De Verwaltungsrat benoemt de leden van de Vorstand. De Verwaltungsrat bestaat enerzijds uit leden die afkomstig zijn van de gemeenten die BBB hebben opgericht. Voor het overige zijn die leden werknemers van BBB. De publiekrechtelijke rechtspersonen (gemeenten) die BBB hebben opgericht beslissen of de uit werknemersgelederen voorgedragen kandidaat-leden van de Verwaltungsrat worden benoemd of afgewezen.
Bij eventuele liquidatie van BBB zou een eventueel resterend liquidatiesaldo ten goede komen aan (het samenwerkingsverband van) de gemeenten die haar hebben opgericht.
BBB is in Duitsland onderworpen aan belastingheffing naar de winst (Körperschaftssteuer en Gewerbesteuer).
Belanghebbende hield in de onderhavige jaren aandelen in Nederlandse vennootschappen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: de Wet DB). Ter zake van door die lichamen uitgekeerde dividenden (hierna: de dividenden) is dividendbelasting ingehouden. Voor zover het belastingtarief ingevolge artikel 5 van de Wet DB 25 per cent bedroeg, is het belastingtarief verlaagd naar 15 per cent, overeenkomstig artikel 13, lid 3, van het ten tijde van de onderwerpelijke tijdvakken toepasselijke belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland.
Aangezien belanghebbende in Duitsland is vrijgesteld van belastingheffing naar de winst, heeft zij de Nederlandse dividendbelasting aldaar niet, geheel of gedeeltelijk, kunnen verrekenen met een Duitse (eind)heffing.
De dividenden zijn op het niveau van BBB effectief voor 95% vrijgesteld van Duitse belastingheffing naar de winst, zonder mogelijkheid van verrekening van de door Nederland geheven dividendbelasting, indien het belang dat BBB in belanghebbende houdt, behoort tot de vaste activa (Anlagebuch) van BBB. Indien het belang van BBB in belanghebbende tot de vlottende activa (Handelsbuch) wordt gerekend, zijn de dividenden in Duitsland onderworpen aan belastingheffing en kan BBB aanspraak maken op verrekening van Nederlandse dividendbelasting.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring namens BBB waarin wordt bevestigd dat het belang in belanghebbende gedurende de onderwerpelijke periode tot het Anlagebuch werd gerekend.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende ontvankelijke verzoeken tot teruggave van dividendbelasting gedaan en is het (hoger) beroep ontvankelijk?
-
Is belanghebbende transparant naar Nederlandse fiscale maatstaven, zodat BBB moet worden aangemerkt als belanghebbende?
-
Heeft belanghebbende op grond van enige bepaling van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) recht op teruggave van dividendbelasting, omdat zij vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb)?
-
Heeft belanghebbende, dan wel BBB, op grond van enige bepaling van het VWEU recht op teruggave van de dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is:
i. met niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen in de zin van artikel 2, lid 1, aanhef en letter f (met ingang van 1 januari 2008: letter g), in verbinding met lid 3, van de Wet Vpb; dan wel
ii. met niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen lichamen waarvan de bestuurders uitsluitend door Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk of middellijk worden benoemd en ontslagen en welker vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking van Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen komt, in de zin van artikel 2, zevende lid, van de Wet Vpb?
Heeft belanghebbende op grond van enige bepaling van het VWEU recht op teruggave van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een in Nederland beperkt vennootschapsbelastingplichtige stichting (artikel 2, lid 1, aanhef en letter d (met ingang van 1 januari 2008: letter e), van de Wet Vpb)?
Indien belanghebbende of BBB op grond van een van de vrijeverkeersbepalingen van het VWEU recht heeft op teruggave van de dividendbelasting: verhindert het verbod op de tenuitvoerlegging van nieuwe steunmaatregelen van de lidstaten van artikel 108, lid 3, VWEU dat haar die teruggave wordt verleend?
Indien belanghebbende of BBB op grond van het Unierecht recht heeft op teruggave van de dividendbelasting: heeft belanghebbende recht op schadevergoeding in de vorm van gederfde rente?
Belanghebbende beantwoordt de vragen onder a, c, d, e, en g, primair dan wel (meer) subsidiair, bevestigend en de vragen onder b en f ontkennend. De Inspecteur is ten aanzien van alle voornoemde vragen de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen daaraan in het kader van het onderzoek ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot verlening van de door haar gewenste teruggaven van de dividendbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.