Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4422, 15/01218
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4422, 15/01218
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2017
- Datum publicatie
- 1 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4422
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:6276, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15/01218
Inhoudsindicatie
Art. 8:75 Awb.
De Rechtbank hanteert ‘beleid’, waarbij in geval van 7 of meer samenhangende zaken sprake is van een bijzondere omstandigheid, die een hogere proceskostenvergoeding dan die volgens Besluit proceskosten bestuursrecht rechtvaardigt. De factor als bedoeld in onderdeel C2 van Besluit proceskosten bestuursrecht wordt volgens dit beleid als volgt gehanteerd: 1 t/m 3 zaken, factor 1; 4 t/m 6 zaken, factor 1,5; 7 t/m 9 zaken, factor 2,5, enzovoort.
De Inspecteur komt in hoger beroep en hij stelt het ‘beleid’ van de Rechtbank ter discussie. Volgens de Inspecteur zijn meer samenhangende zaken geen bijzondere omstandigheid, die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof komt aan deze vraag niet toe.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01218
Uitspraak op het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 25 september 2015, nummer AWB 14/5435 in het geding tussen
[belanghebbende] B.V. c.s.,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen boetebeschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 met nummer [aanslagnummer] , een boetebeschikking, met dagtekening 28 september 2013, gegeven van € 4.341. Na tegen de boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de boetebeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 2.450 en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 september 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , tot zijn bijstand vergezeld van de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] en de heer
[D] . Gelijktijdig, maar niet gevoegd, zijn behandeld de zaken met de procedurenummers 15/01218 en 15/01219 tot en met 15/01225.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting twee aanvullende pleitnota’s, waarvan één met twee bijlagen, overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij, en deze voorgedragen. De Inspecteur heeft verklaard tegen overlegging van de bij de pleitnota behorende bijlagen geen bezwaar te hebben.
Voorts heeft belanghebbende ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de concept-jaarrekening met betrekking tot het jaar 2016 van [bedrijf 1] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Tot de fiscale eenheid behoren:
- [belanghebbende] B.V.;
- [bedrijf 2] B.V.;
- [bedrijf 1] B.V.;
- [bedrijf 3] B.V.;
- [bedrijf 4] B.V.
[bedrijf 5] B.V. behoort niet tot de fiscale eenheid.
De heer [A] is directeur en (middellijk) aandeelhouder van de vennootschappen (hierna: de directeur).
De Inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Hiervan is een rapport opgemaakt op 30 juli 2013 (hierna: het rapport). Het doel van het boekenonderzoek was het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en de boetebeschikking gegeven.
De Rechtbank hanteert beleid, waarbij in geval van 7 of meer samenhangende zaken sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die een hogere proceskostenvergoeding dan die volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht rechtvaardigt. De factor als bedoeld in onderdeel C2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt volgens dit beleid als volgt gehanteerd: 1 t/m 3 zaken, factor 1; 4 t/m 6 zaken, factor 1,5; 7 t/m 9 zaken, factor 2,5, enzovoort.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de Rechtbank een hogere proceskostenvergoeding mocht vaststellen, omdat bij een groter aantal samenhangende zaken sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht?
De Inspecteur is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de proceskostenvergoeding, bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige en vaststelling van de tegemoetkoming in de proceskosten voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank op basis van een factor samenhangende zaken van 1,5 in plaats van 2,5. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.