Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6276, AWB - 14 _ 5435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6276, AWB - 14 _ 5435

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 september 2015
Datum publicatie
21 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:6276
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5435
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Vergrijpboete.

De aangiften omzetbelasting van belanghebbende zijn ingediend door haar voormalig adviseur, die volgens partijen als deskundig moet worden aangemerkt. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aan (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende te wijten is dat te weinig belasting is aangegeven. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende op de deskundigheid en een juist handelen van de adviseur mocht rekenen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende met de adviseur heeft gesproken over de gemaakte herberekeningen van de verschuldigde omzetbelasting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/5435

uitspraak van 25 september 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 25 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 opgelegde vergrijpboete van € 4.341 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.9504).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar bestuurder [A], vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de boetebeschikking;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.450;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid die bestaat uit vier vennootschappen, waaronder [B BV] (hierna: [B BV]). Directeur en enig aandeelhouder van [B BV] is [A] (hierna: [A]). De activiteiten van belanghebbende bestaan onder meer uit het verzorgen van opleidingen en praktijkgerichte trainingen voor financiële professionals.

2.2.

De voormalig adviseur van belanghebbende, [C BV], heeft namens belanghebbende de aangiften omzetbelasting ingediend over de in geschil zijnde tijdvakken. Belanghebbende controleerde de aangiften niet en ondertekende ook niet voor akkoord.

2.3.

Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden met als doel de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 te onderzoeken. Later is het onderzoek uitgebreid met het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Tijdens het boekenonderzoek hebben de controlemedewerkers geconstateerd dat bij het opstellen van de jaarrekening over 2008 en 2009 herberekeningen zijn gemaakt van de verschuldigde omzetbelasting. Deze herberekeningen hebben niet geleid tot het indienen van een suppletieaangifte omzetbelasting. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag met een vergrijpboete van 50% opgelegd.

2.4.

In geschil is of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

2.5.

Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd op grond van artikel 67f, eerste lid, van de AWR. Daarin is bepaald:

“Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.”

Het is aan de inspecteur de voor de boete van belang zijnde feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken.

2.6.

De inspecteur stelt dat het aan voorwaardelijke opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is voldaan. Onder voorwaardelijke opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting wordt geheven. In geval van opzet legt de inspecteur volgens het BBBB een vergrijpboete op van 50%.

2.7.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 februari 2009, nr. 07/12891, ECLI:NL:HR:2009:BH2586, geoordeeld dat, indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen, er geen aanleiding is tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept. Ook indien de belastingplichtige zich wél zelf heeft verdiept in de op hem toepasselijke belastingregelingen, brengt dat enkele feit nog niet mee dat hij gehouden is om te controleren of zijn deskundige adviseur in de door deze opgemaakte aangiften die regelingen juist heeft toegepast, aldus de Hoge Raad in voormeld arrest.

2.8.

Ter zitting heeft de gemachtigde gesteld dat [C BV] deskundig moet worden geacht, aangezien het een AA-accountant betreft met een lidmaatschap van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs. De inspecteur heeft ter zitting verklaard niet te bestrijden dat sprake was van een deskundige adviseur. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende dan voor haar belastingaangelegenheden waaronder de omzetbelasting gebruik gemaakt heeft van een deskundige adviseur.

2.9.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende (voorwaardelijke) opzet kan worden verweten. Nu belanghebbende haar fiscale zaken heeft overgelaten aan een deskundige adviseur, kan – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – van belanghebbende niet worden geëist dat zij de werkzaamheden van de adviseur controleerde en dat zij zich verdiepte in de fiscale regelgeving. Het feit dat er een groot aantal nihilaangiften werd ingediend maakt dit niet anders. De inspecteur heeft gesteld dat uit het feit dat bij het boekenonderzoek herberekeningen van de verschuldigde omzetbelasting in de boekhouding zijn aangetroffen, moet worden aangenomen dat belanghebbende ervan op de hoogte was dat te weinig belasting was aangegeven. Ter zitting heeft [A] gesteld dat hij met zijn adviseur heeft gesproken over de herberekeningen en dat hij er naar aanleiding van dat gesprek vanuit ging dat het allemaal in orde was. Verder heeft [A] gesteld dat hij niet wist dat over de jaren 2008 en 2009 te weinig omzetbelasting was voldaan en dat eventueel middels een suppletieaangifte om een naheffingsaanslag had moeten worden verzocht. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ook in dit geval op de deskundigheid en een juist handelen van de adviseur mocht rekenen.

2.10.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vergrijpboete moet worden vernietigd. Het beroep is daarom gegrond verklaard.

2.11.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank overweegt dat de zaken met procedurenummers 14/5435 tot en met 14/5443 voor wat betreft de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand samenhangen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Het betreft immers 9 zaken waarin in twee geschriften uitspraak wordt gedaan door de rechtbank en welke beroepen gelijktijdig ter zitting op 11 september 2015 zijn behandeld. In de zaken heeft één gemachtigde opgetreden en zijn in totaal twee beroepschriften ingediend.

2.12.

Indien sprake is van samenhangende beroepen, is volgens het beleid van de rechtbank in geval van 7 of meer zaken sprake van een bijzondere omstandigheid die een hogere proceskostenvergoeding dan die volgens het Besluit rechtvaardigt. De factor als bedoeld in onderdeel C2 van het Besluit wordt als volgt gehanteerd: 1 t/m 3 zaken, factor 1; 4 t/m 6 zaken, factor 1,5; 7 t/m 9 zaken, factor 2,5, enzovoort. In dit geval is sprake van 9 samenhangende zaken.

2.13.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de te vergoeden proceskosten vast op € 2.450 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 maal 2,5 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor de bezwaarfase kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal de volledige proceskostenvergoeding toekennen in de onderhavige zaak.

Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2015 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.