Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4529, 14-00524
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4529, 14-00524
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2017
- Datum publicatie
- 2 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4529
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:1964, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14-00524
Inhoudsindicatie
De Ontvanger heeft belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de IW, artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 16.059 betreffende aan [A]B.V. (hierna: [A]) met betrekking tot de jaren 2006, 2007 en 2008 opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen. De naheffingsaanslagen zijn tijdig aan [A] opgelegd en op de juiste wijze aan haar verzonden. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de naheffingsaanslagen aan [A] respectievelijk dat de Ontvanger onvoldoende voortvarend gehandeld heeft bij het aansprakelijk stellen van belanghebbende. Het feit dat de Ontvanger ter zake van de naheffingsaanslagen geen zekerheidsstelling van [A] heeft verlangd respectievelijk dat de Ontvanger in het jaar 2007 de G-rekening heeft gedeblokkeerd levert geen strijd op met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts kon, gelet op de omstandigheid dat de bestuurder van [A] vanaf het faillissement van [A] niet te achterhalen was, van de Ontvanger geen nader onderzoek naar de verhaalsmogelijkheden bij de bestuurder verwacht worden. De aansprakelijkstelling van belanghebbende is niet in strijd met doel en strekking van de wettelijke regeling. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de totale omzet van [A] hoger is geweest dan de omzet waar de Ontvanger vanuit is gegaan bij de aansprakelijkstelling van belanghebbende. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De Ontvanger heeft ter zitting verklaard dat de aansprakelijkstelling voor zover deze betrekking heeft op verschuldigde belasting over het jaar 2008 kan vervallen. De beschikking aansprakelijkstelling dient aldus gewijzigd te worden dat belanghebbende aansprakelijk wordt gesteld voor een bedrag van € 7.182. Het hoger beroep is om deze reden gegrond. Voor het overige heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij in aanmerking komt voor een verdergaande matiging.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00524
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 21 maart 2014, nummer AWB 13/4315, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende de hierna vermelde beschikking aansprakelijkstelling.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 2 oktober 2012 met nummer [nummer 1] aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 16.059 betreffende aan [A] B.V. (hierna: [A] ) opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2006, 2007 en 2008, (hierna samen: de naheffingsaanslagen) welke beschikking (hierna: de beschikking), na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger met dagtekening 11 juli 2013 is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking verminderd tot een bedrag van € 7.526, de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.460 en gelast dat de Ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
De eerste zitting heeft plaatsgehad op 23 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, de heren [B] en [C] , beiden verbonden aan [D] te [plaats 1] , en namens de Ontvanger, de heren [E] en [F] .
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van de Ontvanger behorende bijlage. Het Hof heeft ter zitting aan partijen een afschrift overgelegd van het zesde faillissementsverslag van [A] met dagtekening 8 juni 2011.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, teneinde de Ontvanger de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op de te dezer zitting door belanghebbende ingenomen nieuwe stelling met betrekking tot de adressering en de verzending van de naheffingsaanslagen over de jaren 2006 en 2007 en de gelegenheid te geven om afschriften van deze naheffingsaanslagen in te brengen. Voorts is de Ontvanger in de gelegenheid gesteld om een overzicht in te brengen betreffende de ondernomen stappen ter zake van het verhaal van de naheffingsaanslagen op de bestuurder van [A] .
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
De Ontvanger heeft vervolgens bij brief met dagtekening 2 februari 2015 nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. Belanghebbende heeft op deze inlichtingen gereageerd bij brief met dagtekening 23 februari 2015. Vervolgens heeft de Ontvanger bij brief van 9 april 2015 gereageerd en heeft belanghebbende bij brief van 19 mei 2015 op die laatste brief gereageerd.
Een tweede zitting heeft plaatsgehad op 21 mei 2015. Beide partijen zijn te dezer zitting niet verschenen, waarvan zij voor de zitting het Hof kennisgegeven hebben. Van deze zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Ontvanger een nader stuk ingediend (brief met dagtekening 21 juli 2015). Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Een derde zitting heeft plaatsgehad op 19 mei 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, de heren [B] en [C] , beiden verbonden aan [D] te [plaats 1] , en namens de Ontvanger, de heren [E] en [G] en mevrouw [H] .
Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 23 januari 2015 was samengesteld uit mrs. T.A. Gladpootjes, voorzitter, J. Swinkels en A.C.J. Viersen, leden, en dat de zaak wordt voortgezet in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mrs. T.A. Gladpootjes, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en W.A. Sijberden, leden, en dat de zaak, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevond op 21 mei 2015. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
Ter zitting zijn de zaak van belanghebbende en de zaak van een andere belanghebbende met kenmerk 14/00995 met instemming van partijen gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Ontvanger heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vier bij deze pleitnota van belanghebbende behorende bijlagen.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat teneinde de Ontvanger de gelegenheid te geven schriftelijk aan te geven in welke gevallen inleners wel of niet aansprakelijk zijn gesteld en wat de reden hiervan is.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
De Ontvanger heeft vervolgens bij brief met dagtekening 6 juni 2016 nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. Belanghebbende heeft op deze inlichtingen gereageerd bij brief met dagtekening 27 juli 2016.
Op verzoek van het Hof heeft de Ontvanger voorafgaand aan de zitting van 2 november 2016 nadere inlichtingen verstrekt bij brief van 24 oktober 2016. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Een vierde zitting heeft plaatsgehad op 2 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, de heren [B] en [C] , beiden verbonden aan [D] te [plaats 1] , en namens de Ontvanger, de heren [E] en [K] .
Ter zitting zijn de zaak van belanghebbende en de zaak van een andere belanghebbende met kenmerk 14/00995 met instemming van partijen gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Ontvanger heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van belanghebbende behorende bijlage.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
In de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 heeft een aantal werknemers van [A] onder toezicht en/of leiding van belanghebbende bij haar gewerkt, terwijl deze werknemers bij [A] in dienstbetrekking waren. Belanghebbende heeft geen burgerservicenummers van deze werknemers genoteerd in haar administratie.
De Ontvanger heeft op 27 februari 2008 beslag gelegd op roerende goederen van [A] . De Ontvanger heeft geen beslag gelegd op een aantal leaseauto’s. Door of namens de Ontvanger is geen zelfstandig onderzoek ingesteld naar de verhaalsmogelijkheden bij de heer [L] , de voormalige bestuurder van [A] .
[A] is bij vonnis van Rechtbank [plaats 5] van 4 augustus 2009 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is opgeheven op 21 juni 2011 wegens gebrek aan baten. Na het faillissement van [A] is het adres van de heer [L] onbekend.
Bij [A] is op 1 november 2011 een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen van [A] over de periode 1 januari 2006 tot en met 4 augustus 2009. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek zijn, voor zover in de onderhavige procedure relevant, de volgende naheffingsaanslagen (hierna: de naheffingsaanslagen) aan [A] opgelegd:
periode |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Bedrag loonheffingen |
01-01-2006 tot en met 31-12-2006 |
[aanslagnummer 4] A.01.6510 |
07-12-2011 |
€ 242.359 |
01-01-2007 tot en met 31-12-2007 |
[aanslagnummer 4] A.01.7500 |
07-12-2011 |
€ 209.299 |
01-01-2008 tot en met 31-12-2008 |
[aanslagnummer 4] A.01.8500 |
07-12-2011 |
€ 119.186 |
De duplicaten van betreffende naheffingsaanslagen die tot de stukken van het onderhavige geding behoren, vermelden het navolgende toezendadres:
“ [adres 1] 4
[postcode 1] [plaats 2] ”.
Het duplicaat van de naheffingsaanslag ter zake van het jaar 2006 dat tot de stukken van het geding in de zaak met kenmerk 14/00995 van een andere belanghebbende behoort, vermeldt het navolgende toezendadres:
“ [adres 2] 4
[postcode 2] [plaats 3] ”.
De Ontvanger heeft bij schrijven met dagtekening 9 april 2015 het navolgende overzicht “Beheer van relaties” overgelegd, waaruit blijkt dat betreffende naheffingsaanslagen verzonden hadden dienen te worden naar de [adres 1] 4 te [plaats 2] :
Adressoort |
Postcode |
Huisnr |
Straatnaam Plaats |
Ing. dat |
Verv. dat |
|
1 |
02 |
[postcode 2] |
4 |
[adres 2] [plaats 3] |
01-09-2005 |
|
2 |
02 ECON 001 |
[postcode 2] |
4 |
[adres 2] [plaats 3] |
01-09-2005 |
27-07-2011 |
3 |
04 LB 001 |
[postcode 3] |
73 |
[adres 3] [plaats 4] |
25-05-1998 |
01-04-2002 |
4 |
10 LB 001 |
[postcode 4] |
208 |
POSTBUS [plaats 5] |
03-05-2005 |
01-09-2005 |
5 |
11 OB 001 |
[postcode 4] |
208 |
POSTBUS [plaats 5] |
23-02-2005 |
01-09-2005 |
6 |
25 |
[postcode 1] |
4 |
[adres 1] [plaats 2] |
18-11-2011 |
|
7 |
30 |
[postcode 5] |
68 |
[adres 4] [plaats 5] |
04-08-2009 |
21-06-2011 |
8 |
38 ICT 001 |
[postcode 2] |
4 |
[adres 2] [plaats 3] |
15-09-2008 |
04-08-2009 |
Belanghebbende is bij beschikking met dagtekening 2 oktober 2012 met toepassing van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW), artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk gesteld voor een bedrag van in totaal € 16.059 ter zake van bovengenoemde naheffingsaanslagen (zie onderdeel 2.3) en na te noemen naheffingsaanslagen:
Tijdvak |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Bedrag loonheffingen |
01-07-2008 tot en met 31-07-2008 |
[aanslagnummer 4] A.01.8070 |
01-10-2008 |
€ 11.114 |
01-08-2008 tot en met 31-08-2008 |
[aanslagnummer 4] A.01.8080 |
22-10-2008 |
€ 10.148 |
01-10-2008 tot en met 31-10-2008 |
[aanslagnummer 4] A.01.8100 |
24-12-2008 |
€ 5.631 |
01-11-2008 tot en met 30-11-2008 |
[aanslagnummer 4] A.01.8110 |
23-01-2009 |
€ 5.390 |
01-12-2008 tot en met 31-12-2008 |
[aanslagnummer 4] A.01.8120 |
24-02-2009 |
€ 5.504 |
Van het in het jaar 2006 door [A] verschuldigde bedrag aan loonheffingen van € 518.508 heeft [A] een bedrag van € 242.359 niet voldaan. Ter zake van het jaar 2007 luiden deze bedragen € 445.676 respectievelijk € 209.299 en ter zake van het jaar 2008 € 253.789 respectievelijk € 149.612.
In voornoemde beschikking met dagtekening 2 oktober 2012 wordt ter zake van de onderbouwing van het bedrag van € 16.059, waarvoor belanghebbende in totaal aansprakelijk is gesteld, verwezen naar het “Rapport inzake een onderzoek in het kader van aansprakelijkheid ex artikel 34 juncto 35 Invorderingswet 1990 bij [A] B.V.” met dagtekening 12 juli 2012 (hierna: het rapport aansprakelijkstelling). In het rapport aansprakelijkstelling is opgenomen dat belanghebbende ter zake van het jaar 2006 aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 11.418, ter zake van het jaar 2007 voor een bedrag van € 4.297 en ter zake van het jaar 2008 voor een bedrag van € 344.
De Ontvanger heeft op basis van omzetgegevens van belanghebbende, van overige inleners die bedragen hebben gestort op de G-rekening van [A] en van inleners die overigens bekend zijn bij de Belastingdienst de navolgende omzetgegevens van [A] over de jaren 2006, 2007 en 2008 gereconstrueerd, waarbij de Ontvanger heeft vastgesteld dat het totaal daarvan hoger uitkomt dan hetgeen [A] op aangiften (omzetbelasting) heeft aangegeven bij de Belastingdienst:
Jaar |
Omzet |
2006 |
€ 911.400 |
2007 |
€ 897.449 |
2008 |
€ 392.173 |
Totaal |
€ 2.201.022 |
In het rapport aansprakelijkstelling is opgenomen dat de Ontvanger bij de berekening van het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, is uitgegaan van de volgende omzetten van belanghebbende en de volgende stortingen door belanghebbende op de G-rekening van [A] :
Jaar |
2006 |
2007 |
2008 |
Omzet ex. OB |
€ 42.937,30 |
€ 18.807,31 |
€ 944,00 |
Betaald op G-rekening |
€ 12.120,96 |
€ 5.043,09 |
€ 266,67 |
In maart 2007 is voornoemde G-rekening gedeblokkeerd voor een bedrag van € 27.500.
Met betrekking tot deze deblokkering is in het “Invorderingsbehandelplan t.a.v. [M] B.V. sinds 15-9-2008 genaamd [A] B.V.” bij het kopje “25 juni 2007” het volgende opgenomen:
“Bij een eerder verzoek ben ik overgegaan tot deblokkering, ondanks het gegeven dat er op dat moment een onderzoek was gepland. Op dat moment kon ik niet overzien wat daarvan het resultaat zou zijn en ik vreesde dat e.e.a. onevenredig lang zou gaan duren.”
Belanghebbende heeft ter zake geen bedragen rechtstreeks bij de Belastingdienst gestort.
Bij de berekening van de omvang van de aansprakelijkstelling heeft de Ontvanger twee berekeningen gemaakt, waarbij per jaar de voor belanghebbende meest gunstige uitkomst, is aangehouden.
Berekening 1 (artikel 34, derde lid, van de IW), uitgaande van maximale aansprakelijkheid onder aftrek van de stortingen op de G-rekening:
Formule:
((omzet belanghebbende/totale omzet [A] * totaal verschuldigde loonheffingen door [A] ) -/- betalingen G-rekening door belanghebbende)
Jaar Formule Uitkomst
2006 ((€ 42.937 / € 911.400) * € 518.508) -/- € 12.121) = € 12.306
2007 ((€ 18.807 / € 897.449) * € 445.676) -/- € 5.043) = € 4.297
2008 ((€ 944 / € 392.173) * € 253.789) -/- € 267) = € 344
Berekening 2 (artikel 34.8.1. van de Leidraad Invordering 2008), uitgaande van het door [A] nog verschuldigde bedrag aan loonheffingen:
Formule:
((omzet inlener/totale omzet uitlener) * openstaande loonheffingenschuld)
Jaar Formule Uitkomst
2006 ((€ 42.937 / € 911.400) * € 242.359) = € 11.418
2007 ((€ 18.807 / € 897.449) * € 209.299) = € 4.386
2008 ((€ 944 / € 392.173) * € 149.612) = € 360
Gelet op het voorgaande heeft de Ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor de loonbelastingschulden van [A] voor het jaar 2006 gebaseerd op berekening 2 en voor de jaren 2007 en 2008 op berekening 1. Dientengevolge is belanghebbende in totaal aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 16.059.
In de bezwaarfase is belanghebbende gehoord en zijn diverse andere contactmomenten met de Ontvanger geweest. De uitkomst van deze besprekingen en het daarbij verstrekte afschrift van het legitimatiebewijs van een door belanghebbende van [A] ingeleende werknemer, de heer [N] , hebben geleid tot de toezegging van de Ontvanger dat de onder 2.12.2 en 2.12.3 opgenomen berekeningen ter zake van de jaren 2006 en 2007 zullen worden aangepast. De Ontvanger heeft uitgaande van deze nieuwe informatie de volgende berekeningen voor de jaren 2006 en 2007 toegepast:
Jaar Uitkomst berekening 1 Uitkomst berekening 2
2006 € 5.510 € 8.241
2007 € 1.673 € 3.154.
Gelet op het feit dat berekening 1 ter zake van de jaren 2006 en 2007 het meest gunstige voor belanghebbende is en gelet op het feit dat belanghebbende ter zake van het jaar 2008 aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 344, heeft de Ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling van belanghebbende gematigd tot een bedrag van € 7.526. Deze matiging heeft geen gevolgen voor het totaal verschuldigde bedrag aan loonheffingen door [A] .
Voorts heeft de Ontvanger tijdens het onderzoek ter zitting op 23 januari 2015 toegezegd de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor de aan [A] ter zake van het jaar 2008 opgelegde naheffingsaanslagen met aanslagnummers [aanslagnummer 4] A.01.8500 (zie onderdeel 2.3), [aanslagnummer 4] A.01.8070, [aanslagnummer 4] A.01.8080, [aanslagnummer 4] A.01.8100, [aanslagnummer 4] A.01.8110 en [aanslagnummer 4] A.01.8120 (zie onderdeel 2.6) te laten vallen.
Met betrekking tot de aansprakelijkstelling van andere inleners voor de loonbelastingschulden van [A] ter zake van de jaren 2005 tot en met 2008 heeft de Ontvanger, bij brieven met dagtekening 6 juni 2016 en 24 oktober 2016 nadere inlichtingen verstrekt.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:1. Zijn de naheffingsaanslagen tijdig aan [A] opgelegd en op de juiste wijze aan haar verzonden?
2. Heeft de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) onvoldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de naheffingsaanslagen aan [A] respectievelijk heeft de Ontvanger onvoldoende voortvarend gehandeld bij het aansprakelijk stellen van belanghebbende, waardoor belanghebbende in haar verdediging is geschaad?
3. Heeft de Ontvanger, gelet op de financiële situatie van [A] , onzorgvuldig gehandeld door ter zake van de naheffingsaanslagen geen zekerheidstelling van [A] te verlangen, waardoor belanghebbende is benadeeld?
4. Heeft de Ontvanger, gelet op de financiële situatie van [A] , onzorgvuldig gehandeld door in het jaar 2007 de G-rekening te deblokkeren voor een bedrag van € 27.500?
5. Heeft de Ontvanger voldoende stappen ondernomen om de bestuurder(s) van [A] aansprakelijk te stellen voor de onderhavige naheffingsaanslagen?
6. Is de aansprakelijkstelling van belanghebbende in strijd met doel en strekking van de IW?
7. Dient de aansprakelijkstelling van belanghebbende te worden verminderd in verband met een hogere totale omzet van [A] dan waar de Ontvanger vanuit is gegaan?
8. Heeft de Ontvanger in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door slechts inleners van personeel van [A] in een onderzoek te betrekken waarbij het belang meer dan € 500 bedraagt?
9. Heeft belanghebbende naast de in onderdeel 2.14. opgenomen vermindering recht op een aanvullende vermindering van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 en 5 ontkennend en de vragen 2 tot en met 4 en 6 tot en met 9 bevestigend beantwoord moeten worden. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Op de eerste zitting van 23 januari 2015 heeft belanghebbende bevestigd dat de aansprakelijkstelling is gematigd tot een bedrag van € 7.526, met dien verstande dat het bedrag van de aansprakelijkstelling na matiging voor de onderhavige jaren gebaseerd is op berekenwijze 1. De Ontvanger heeft te dezer zitting de aansprakelijkstelling met betrekking tot het jaar 2008 laten varen.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan tijdens de onderzoeken ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, tot vernietiging van de uitspraak van de Ontvanger en tot vernietiging van de beschikking. Belanghebbende concludeert subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, tot vernietiging van de uitspraak van de Ontvanger en tot vermindering van de beschikking naar een bedrag van € 6.339. De Ontvanger concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de beschikking naar een bedrag van € 7.182.