Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1964, AWB-13_4315
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1964, AWB-13_4315
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 maart 2014
- Datum publicatie
- 22 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:1964
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4529, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_4315
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de deblokkering van de G-rekening heeft geleid tot meer onbetaalde loonbelastingschulden. De beschikbare gegevens zijn onvoldoende om tot een geïndividualiseerde berekening te komen. De rechtbank acht het geloofwaardig dat verhaal bij de bestuurder niet mogelijk was. Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld. Vermindering als gevolg van aantonen identiteit werknemer.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/4315
uitspraak van 21 maart 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] V.O.F., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 11 juli 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde beschikking aansprakelijkstelling ter hoogte van € 16.059 (kenmerk [kenmerk]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Horst, en namens ontvanger, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de beschikking tot € 7.526;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.460;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan deze vergoedt.
2 Gronden
In de onderhavige periode heeft een aantal werknemers van [A BV] (hierna: [A BV]) onder toezicht of leiding van belanghebbende bij haar gewerkt, terwijl deze werknemers bij [A BV] in dienstbetrekking waren.
[A BV] is per [datum] 2009 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is opgeheven per [datum] 2011. Bij [A BV] is op 1 november 2011 een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen 2006 tot de datum van het faillissement. Als gevolg daarvan zijn aan [A BV] naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 242.359 over het jaar 2006, € 209.299 over het jaar 2007 en € 119.186 over het jaar 2008.
Van [A BV] zijn de volgende omzetgegevens over de periode 2006 tot en met 2008 bekend:
Jaar |
Omzet |
2006 |
€ 911.400 |
2007 |
€ 897.449 |
2008 |
€ 392.173 |
De omzet die [A BV] heeft behaald met het aan belanghebbende uitgeleende personeel bedroeg in 2006 € 42.937, in 2007 € 18.807 en in 2008 € 944.
Belanghebbende heeft in 2006 € 12.121, in 2007 € 5.043 en in 2008 € 267 op de G‑rekening van [A BV] gestort. Belanghebbende heeft geen bedragen rechtstreeks bij de Belastingdienst gestort.
Bij beschikking van 2 oktober 2012 is belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet), artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 16.509.
Belanghebbende heeft op 9 oktober 2012 bezwaar ingesteld tegen de beschikking aansprakelijkstelling. Op 17 oktober 2012 is op verzoek van belanghebbende aan haar aanvullende informatie verstrekt. Op 7 maart 2013 is belanghebbende gehoord. In het op 12 maart 2013 aan belanghebbende toegezonden hoorverslag is opgenomen dat het te betalen bedrag wordt verminderd tot € 7.526. De ontvanger heeft op 7 maart 2013 een afschrift van het controlerapport aan belanghebbende gezonden. Vervolgens heeft er mailcontact plaatsgevonden tussen belanghebbende en de ontvanger en heeft de controlemedewerker aan belanghebbende op 16 april 2013 een mondelinge toelichting gegeven. Op 17 mei 2013 heeft belanghebbende gebruik gemaakt van haar inzagerecht. Met dagtekening 21 juni 2013 heeft belanghebbende haar bezwaar nader gemotiveerd. Bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2013 heeft de ontvanger het bezwaar afgewezen.
In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.
Gelet op de tekst van de uitspraak op bezwaar en de bevestiging daarvan door de ontvanger ter zitting, heeft de ontvanger bedoeld de beschikking te verminderen tot € 7.526. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van een voor belanghebbende kenbare verschrijving in de uitspraak op bezwaar, aangezien geen proceskostenvergoeding is toegekend terwijl belanghebbende daar wel om had verzocht. Nu uit de uitspraak op bezwaar niet blijkt dat het bezwaar gegrond is verklaard, terwijl de ontvanger stelt dat de beschikking verminderd dient te worden tot € 7.526, is het beroep in zoverre gegrond.
Artikel 34, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt:
“Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer alsmede voor de omzetbelasting welke de uitlener, dan wel – in geval doorlening plaatsvindt – de in het tweede lid bedoelde doorlener verschuldigd is in verband met dat ter beschikking stellen. In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede lid, is de inlener niet aansprakelijk voor de in verband met de heffing van loonbelasting of van omzetbelasting opgelegde bestuurlijke boete.”
Het ligt op de weg van de ontvanger om de feiten te stellen waarop de aansprakelijkstelling en naheffingsaanslagen steunen, en deze bij gemotiveerde betwisting aannemelijk te maken. Dat neemt echter niet weg dat indien een aansprakelijkgestelde zich in het kader van zijn verweer beroept op hem ontlastende omstandigheden, de bewijslast te dier zake in geval van betwisting bij hem rust (HR 20 december 2013, nr. 12/02987, ECLI:NL:HR:2013:1775).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger aannemelijk gemaakt dat belanghebbende aansprakelijk kan worden gesteld voor een bedrag van € 7.526. De rechtbank hecht geloof aan de verklaringen van de ontvanger ter zitting, dat gerekend is met de werkelijke omzetgegevens, zoals door de inleners zijn verstrekt en dat sprake is van een verschrijving in het verweerschrift. De ontvanger heeft het bedrag van de aansprakelijkstelling na overlegging van de vereiste gegevens van [werknemer A] gematigd op grond van artikel 34, § 8, tweede lid, van de Leidraad invordering 2008. Het gematigde bedrag is vervolgens verminderd met de betalingen op de G-rekening van [A BV]. De rechtbank acht deze berekeningswijze juist. Belanghebbendes stelling dat het bedrag van de aansprakelijkstelling met 90% dient te worden verminderd, aangezien 90% van de uren betrekking heeft op [werknemer A], faalt. Matiging op grond van artikel 34 § 8, tweede lid, van de Leidraad invordering 2008 leidt namelijk niet tot vermindering van de volledige loonheffingen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de deblokkering van de G-rekening heeft geleid tot meer onbetaalde loonbelastingschulden dan nu het geval is. Belanghebbende heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij is benadeeld door deblokkering van de G-rekening.
Ook de stelling van belanghebbende dat door de inspecteur geen geïndividualiseerde berekening is gemaakt, kan belanghebbende niet baten. De ontvanger heeft gesteld dat sprake was van een onvolledige loonadministratie bij [A BV], dat de curator geen gegevens heeft verstrekt en dat de door de inleners verstrekte gegevens onvoldoende bruikbaar zijn voor het maken van een geïndividualiseerde berekening. De rechtbank acht het in dat geval niet mogelijk om een geïndividualiseerde berekening te maken.
Voor zover belanghebbende stelt dat de ontvanger zich onvoldoende heeft ingespannen om de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen bij de bestuurder van [A BV] te verhalen, heeft het volgende te gelden. De ontvanger heeft naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd gesteld dat verhaal bij de bestuurder van [A BV] niet mogelijk was, aangezien deze is vertrokken naar een onbekende bestemming en de feitelijke woonplaats van de bestuurder niet te achterhalen is. Ook bestonden voor de onderhavige naheffingsaanslagen geen mogelijkheden meer tot zekerheidstelling. De rechtbank acht dit geloofwaardig. De rechtbank acht vermindering dan wel vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel niet aan de orde.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ontvanger tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende aansprakelijk kan worden gesteld tot een bedrag van € 7.526. Gelet op het bepaalde in 2.9 is het beroep gegrond.
De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2014 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.