Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4573, 14/00995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4573, 14/00995

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 oktober 2017
Datum publicatie
2 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4573
Formele relaties
Zaaknummer
14/00995
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 34, Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 51, Wet financiering sociale verzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 60

Inhoudsindicatie

De Ontvanger heeft belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de IW, artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 9.194 betreffende een aan [A]B.V. (hierna: [A]) met betrekking tot het jaar 2006 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen. De naheffingsaanslag is tijdig aan [A] opgelegd en op de juiste wijze aan haar verzonden. De rechtsvordering tot betaling van de naheffingsaanslag was op het moment van aansprakelijkstelling van belanghebbende niet verjaard. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de naheffingsaanslag aan [A] respectievelijk dat de Ontvanger onvoldoende voortvarend gehandeld heeft bij het aansprakelijk stellen van belanghebbende. Het feit dat de Ontvanger ter zake van de naheffingsaanslag geen zekerheidsstelling van [A] heeft verlangd respectievelijk dat de Ontvanger in het jaar 2007 de G-rekening heeft gedeblokkeerd levert geen strijd op met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts kon, gelet op de omstandigheid dat de bestuurder van [A] vanaf het faillissement van [A] niet te achterhalen was, van de Ontvanger geen nader onderzoek naar de verhaalsmogelijkheden bij de bestuurder verwacht worden. De aansprakelijkstelling van belanghebbende levert geen strijd op met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is niet in strijd met doel en strekking van de wettelijke regeling. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de totale omzet van [A] hoger is geweest dan de omzet waar de Ontvanger vanuit is gegaan bij de aansprakelijkstelling van belanghebbende. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Belanghebbende heeft geen recht op matiging van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld. Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00995

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 september 2014, nummer AWB 13/3586, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst

hierna: de Ontvanger,

betreffende de hierna vermelde beschikking aansprakelijkstelling.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 16 oktober 2012 met nummer [nummer 1] (hierna: de beschikking) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 9.194 betreffende een aan [A] B.V. (hierna: [A] ) met betrekking tot het jaar 2006 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: de naheffingsaanslag). De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger met dagtekening 30 mei 2013 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Een eerste zitting heeft plaatsgehad op 21 mei 2015. Beide partijen zijn te dezer zitting niet verschenen, waarvan zij voor de zitting het Hof kennisgegeven hebben. Van deze zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen nadere stukken ingediend. Belanghebbende bij brieven met dagtekening 13 augustus 2015 en 7 oktober 2015 en de Ontvanger bij brieven met dagtekening 5 oktober 2015 en 12 oktober 2015. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De tweede zitting heeft plaatsgehad op 19 mei 2016 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, de heer [B] , verbonden aan [C] te [plaats 1] , en namens de Ontvanger, de heren [E] en [G] en mevrouw [H] .

Ter zitting zijn de zaak van belanghebbende en de zaak van een andere belanghebbende met kenmerk 14/00524 met instemming van partijen gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.

1.7.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de “Mededeling nieuwe verjaringstermijn” met dagtekening 12 mei 2016.

1.9.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat teneinde de Ontvanger de gelegenheid te geven schriftelijk aan te geven in welke gevallen inleners wel of niet aansprakelijk zijn gesteld en wat de reden hiervan is en teneinde belanghebbende de gelegenheid te geven meer duidelijkheid te verstrekken over de stortingen die belanghebbende gedaan heeft op de G-rekening van [A] (hierna: de G-rekening).

1.10.

Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.11.

De Ontvanger heeft vervolgens bij brief met dagtekening 6 juni 2016 nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. Belanghebbende heeft op deze brief gereageerd bij fax van 27 juli 2016. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.12.

Op verzoek van het Hof heeft de Ontvanger voorafgaand aan de zitting van 2 november 2016 nadere inlichtingen verstrekt bij brief van 24 oktober 2016. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.13.

Een derde zitting heeft plaatsgehad op 2 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, de heer [B] , verbonden aan [C] te [plaats 1] , en namens de Ontvanger, de heren [E] en [K] .

Ter zitting zijn de zaak van belanghebbende en de zaak van een andere belanghebbende met kenmerk 14/00524 met instemming van partijen gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.

1.14.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.15.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.16.

Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

In het jaar 2006 heeft een aantal werknemers van [A] onder toezicht en/of leiding van belanghebbende werkzaamheden bij belanghebbende verricht, terwijl deze werknemers bij [A] in dienstbetrekking waren.

2.2.

De Ontvanger heeft op 27 februari 2008 beslag gelegd op roerende goederen van [A] . De Ontvanger heeft geen beslag gelegd op een aantal leaseauto’s. Door of namens de Ontvanger is geen zelfstandig onderzoek ingesteld naar de verhaalsmogelijkheden bij de heer [L] , de bestuurder van [A] . [A] is bij vonnis van Rechtbank [plaats 1] van 4 augustus 2009 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is opgeheven op 21 juni 2011 wegens gebrek aan baten. Na het faillissement van [A] is het adres van de heer [L] onbekend.

2.3.

Bij [A] is op 1 november 2011 een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen van [A] over de periode 1 januari 2006 tot en met 4 augustus 2009. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek is, voor zover in de onderhavige procedure relevant, de volgende naheffingsaanslag aan [A] opgelegd:

Tijdvak

Aanslagnummer

Dagtekening

Bedrag loonheffingen

01-01-2006 tot en met 31-12-2006

[aanslagnummer] A.01.6510

07-12-2011

€ 242.359

2.4.

Het duplicaat van de naheffingsaanslag, dat tot de stukken van het onderhavige geding behoort, vermeldt het navolgende toezendadres:

“ [adres 2] 4

[postcode 2] [plaats 3] ”.

Het duplicaat van betreffende naheffingsaanslag, dat tot de stukken van het geding in de zaak met kenmerk 14/00524 behoort, vermeldt het navolgende verzendadres:

“ [adres 1] 4

[postcode 1] [plaats 2] ”.

2.5.

De Ontvanger heeft bij geschrift met dagtekening 9 april 2015 het navolgende overzicht “Beheer van relaties” overgelegd, waaruit blijkt dat de naheffingsaanslag verzonden had dienen te worden naar het adres [adres 1] 4 te [plaats 2] :

Adressoort

Postcode

Huisnr

Straatnaam Plaats

Ing. dat

Verv. dat

1

02

[postcode 2]

4

[adres 2] [plaats 3]

01-09-2005

2

02 ECON 001

[postcode 2]

4

[adres 2] [plaats 3]

01-09-2005

27-07-2011

3

04 LB 001

[postcode 3]

73

[adres 3] [plaats 4]

25-05-1998

01-04-2002

4

10 LB 001

[postcode 4]

208

POSTBUS [plaats 1]

03-05-2005

01-09-2005

5

11 OB 001

[postcode 4]

208

POSTBUS [plaats 1]

23-02-2005

01-09-2005

6

25

[postcode 1]

4

[adres 1] [plaats 2]

18-11-2011

7

30

[postcode 5]

68

[adres 4] [plaats 1]

04-08-2009

21-06-2011

8

38 ICT 001

[postcode 2]

4

[adres 2] [plaats 3]

15-09-2008

04-08-2009

2.6.

Belanghebbende is bij beschikking met dagtekening 16 oktober 2012 met toepassing van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW), artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 9.194 ter zake van de in onderdeel 2.3 opgenomen naheffingsaanslag.

2.7.

Van het door [A] in het jaar 2006 verschuldigde bedrag aan loonheffingen van € 518.508 heeft [A] een bedrag van € 242.359 niet voldaan.

2.8.

In de beschikking wordt ter zake van de onderbouwing van het bedrag van € 9.194 waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld verwezen naar het “Rapport inzake een onderzoek in het kader van aansprakelijkheid ex artikel 34 juncto 35 Invorderingswet 1990 bij [A] B.V.” met dagtekening 16 oktober 2012 (hierna: het rapport aansprakelijkstelling).

2.9.

De Ontvanger heeft op basis van omzetgegevens van belanghebbende, van overige inleners die bedragen hebben gestort op de G-rekening van [A] en van inleners die overigens bekend zijn bij de Belastingdienst een omzet van [A] over het jaar 2006 gereconstrueerd van € 911.400, waarbij de Ontvanger heeft vastgesteld dat dit bedrag hoger is dan de omzet die [A] op aangifte (omzetbelasting) heeft aangegeven bij de Belastingdienst.

2.10.

In het rapport aansprakelijkstelling is opgenomen dat de Ontvanger bij de berekening van het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, is uitgegaan van de volgende omzet van belanghebbende en de volgende storting door belanghebbende op de G-rekening van [A] :

Jaar

2006

Omzet ex. OB

€ 34.572,63

Betaald op G-rekening

€ 9.287,72

2.11.

In maart 2007 is voornoemde G-rekening gedeblokkeerd voor een bedrag van € 27.500.

Met betrekking tot deze deblokkering is in het “Invorderingsbehandelplan t.a.v. [M] B.V. sinds 15-9-2008 genaamd [A] B.V.” bij het kopje “25 juni 2007” het volgende opgenomen:

“Bij een eerder verzoek ben ik overgegaan tot deblokkering, ondanks het gegeven dat er op dat moment een onderzoek was gepland. Op dat moment kon ik niet overzien wat daarvan het resultaat zou zijn en ik vreesde dat e.e.a. onevenredig lang zou gaan duren.”

2.12.

Belanghebbende heeft ter zake geen bedragen rechtstreeks bij de Belastingdienst gestort.

2.13.1.

Bij de berekening van de omvang van de aansprakelijkstelling heeft de Ontvanger twee berekeningen gemaakt, waarbij per jaar de voor belanghebbende meest gunstige uitkomst, is aangehouden.

2.13.2.

Berekening 1 (artikel 34, derde lid, van de IW), uitgaande van maximale aansprakelijkheid onder aftrek van de stortingen op de G-rekening:

Formule:

((omzet belanghebbende/totale omzet [A] ) * totaal verschuldigde loonheffingen door [A] ) -/- betalingen G-rekening door belanghebbende)

Jaar Formule Uitkomst

2006 (€ 34.573 / € 911.400) * € 518.508) -/- € 9.288) = € 10.381

2.13.3.

Berekening 2 (artikel 34.8.1. van de Leidraad Invordering 2008), uitgaande van het door [A] nog verschuldigde bedrag aan loonheffingen:

Formule:

((omzet inlener/totale omzet uitlener) * openstaande loonheffingenschuld)

Jaar Formule Uitkomst

2006 (€ 34.573 / € 911.400) * € 242.359) = € 9.194

2.13.4.

Gelet op het voorgaande heeft de Ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor de loonbelastingschulden van [A] voor het jaar 2006 gebaseerd op berekening 2 en heeft hij belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 9.194.

2.14.

Met betrekking tot de aansprakelijkstelling van andere inleners voor de loonbelastingschulden van [A] ter zake van de jaren 2005 tot en met 2008 heeft de Ontvanger, bij brieven met dagtekening 6 juni 2016 en 24 oktober 2016 nadere inlichtingen verstrekt.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:1. Is de naheffingsaanslag tijdig aan [A] opgelegd en op de juiste wijze aan haar verzonden?

2. Is aansprakelijkstelling van belanghebbende ten gevolge van verjaring niet meer mogelijk? 3. Heeft de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) onvoldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de naheffingsaanslag aan [A] respectievelijk heeft de Ontvanger onvoldoende voortvarend gehandeld bij het aansprakelijk stellen van belanghebbende, waardoor belanghebbende in haar verdediging is geschaad?

4. Heeft de Ontvanger, gelet op de financiële situatie van [A] , onzorgvuldig gehandeld door ter zake van de naheffingsaanslag geen zekerheidstelling van [A] te verlangen, waardoor belanghebbende is benadeeld?

5. Heeft de Ontvanger, gelet op de financiële situatie van [A] , onzorgvuldig gehandeld door in het jaar 2007 de G-rekening te deblokkeren voor een bedrag van € 27.500?

6. Heeft de Ontvanger voldoende stappen ondernomen om de bestuurder(s) van [A] aansprakelijk te stellen voor de onderhavige naheffingsaanslag?

7. Is de aansprakelijkstelling van belanghebbende in strijd met doel en strekking van de IW respectievelijk met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

8. Dient de aansprakelijkstelling van belanghebbende te worden verminderd in verband met een hogere totale omzet van [A] dan waar de Ontvanger vanuit is gegaan?

9. Heeft de Ontvanger in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door slechts inleners van personeel van [A] in een onderzoek te betrekken waarbij het belang meer dan € 500 bedraagt?

10. Heeft belanghebbende recht op vermindering van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld?

Belanghebbende is van mening dat de vragen 1, 2 en 6 ontkennend en de vragen 3 tot en met 5 en 7 tot en met 10 bevestigend beantwoord moeten worden. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Op de derde zitting van 2 november 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende bevestigd dat niet meer in geschil is dat belanghebbende een bedrag van € 9.288 heeft gestort op de G-rekening van [A] .

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan tijdens de onderzoeken ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Ontvanger en tot vernietiging van de beschikking. Belanghebbende concludeert subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, tot vernietiging van de uitspraak van de Ontvanger en tot vermindering van de beschikking naar een bedrag van € 3.585. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing