Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6370, AWB-13_3586
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6370, AWB-13_3586
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 september 2014
- Datum publicatie
- 6 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:6370
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4573, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-13_3586
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkstelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger voldoende aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag ten name van de uitlener tijdig is opgelegd. Verder is gesteld noch gebleken dat de ontvanger getalmd heeft met de aansprakelijkstelling van belanghebbende als inlener. Daarnaast is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank terecht aansprakelijk gesteld voor (een deel van de) niet-betaalde loonbelastingschulden van de uitlener en is het anoniementarief terecht toegepast. Voorts komt belanghebbende niet in aanmerking voor een vermindering van de aansprakelijkstelling en was de ontvanger op grond van de Leidraad niet gehouden deze te baseren op een lager tarief dan het tarief voor anonieme werknemers. Immers, belanghebbende heeft niet voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarde dat zij de identiteit van de werknemers op deugdelijke wijze heeft aangetoond. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/3586
uitspraak van 4 september 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft, met dagtekening 16 oktober 2012, bij beschikking met nummer [aanslagnummer 1], belanghebbende aansprakelijk gesteld voor door [A BV](hierna: [A BV]) niet betaalde belastingschulden voor een bedrag van € 9.194.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 22 november 2012, door de ontvanger ontvangen op 23 november 2012, bezwaar aangetekend tegen deze beschikking. De ontvanger heeft bij uitspraak met dagtekening 30 mei 2013 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 juli 2013, ontvangen bij de rechtbank op 2 juli 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde]te Roermond, en namens de ontvanger, [verweerder]. De ontvanger heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Voorts heeft de ontvanger ter zitting een rapport met bijlagen overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces‑verbaal opgemaakt, waarvan tegelijk met deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden
De rechtbank heeft partijen in overweging gegeven om met elkaar in overleg te treden teneinde de mogelijkheden van een compromis te onderzoeken. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Met dagtekening 16 juni 2014 heeft de ontvanger aan de rechtbank een brief met bijlagen toegestuurd aangaande de berekening van de aansprakelijkstelling in geval van matiging. Een afschrift van de brief van 16 juni 2014 is verstrekt aan de wederpartij. De rechtbank heeft het onderzoek reeds gesloten en heeft niet verzocht om toezending van berekeningen. De rechtbank ziet overigens geen aanleiding om op basis van dit stuk de zitting te heropenen. Om die reden zal de rechtbank deze brief buiten beschouwing laten. Met dagtekening 27 juni 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende een afschrift van het schrijven dat gericht is aan de ontvanger aan de rechtbank doen toekomen. Bij brief van 21 juli 2014 is aan partijen medegedeeld dat de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengt. Met dagtekening 28 augustus 2014, door de rechtbank ontvangen op 1 september 2014, heeft de ontvanger gereageerd op het schrijven van belanghebbende van 27 juni 2014. De ontvanger heeft tegelijkertijd een afschrift van deze reactie doen toekomen aan belanghebbende. Nu de stukken van 27 juni en 28 augustus 2014 na de zitting zijn overgelegd en beide betrekking hebben op het bereiken van een compromis en nu uiteindelijk geen compromis is gesloten, zal de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
In het jaar 2006 heeft een aantal werknemers, die in dienstbetrekking waren bij [A BV], onder toezicht of leiding van belanghebbende bij belanghebbende werkzaamheden verricht. De totale omzet van [A BV] over het jaar 2006 bedroeg € 911.400. De omzet die [A BV] heeft behaald met het aan belanghebbende uitgeleende personeel bedroeg in 2006 € 34.572,63.
[A BV] is per [datum] 2009 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is opgeheven per [datum] 2011. Bij [A BV] is op 1 november 2011 een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen 2006 tot de datum van het faillissement. Van dit onderzoek is op 7 november 2011 een rapport opgemaakt dat tot de stukken van het geding behoort.
Ten name van [A BV] is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 242.359 opgelegd en daarbij is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 45.220 (aanslagnummer [aanslagnummer 2].A.01.6510) (hierna: de naheffingsaanslag). Op de (duplicaat)naheffingsaanslag, die tot de stukken van het geding behoort, staat als dagtekening vermeld 7 december 2011. Daarnaast staat daarop dat het verschuldigde bedrag op 21 november 2011 op de rekening van de Belastingdienst moet staan en voorts dat de naheffingsaanslag is vastgesteld naar aanleiding van het bij [A BV] ingestelde boekenonderzoek, waarbij wordt verwezen naar het rapport van 7 november 2012.
Een intern memo van de Belastingdienst, gedagtekend 29 december 2011, dat tot het dossier van [A BV] behoort, vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“[A BV] (…)
Op basis van het ingestelde onderzoek (…) dienen de navolgende naheffingsaanslagen loonheffingen te worden opgelegd:
(…)
Schuldenoverzicht na onderzoek (t.b.v. WKA): Enkelvoudig
(…)
2006: naheffingsaanslag nog op te leggen € 242.359,00
(…)”.
Belanghebbende heeft in 2006 € 9.287,72 op de G‑rekening van [A BV] gestort.
Op 16 november 2011 is een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid om de inlenersaansprakelijkheid ingevolge artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) dan wel de ketenaansprakelijkheid ingevolge artikel 35 van de IW toe te passen ten aanzien van de contractpartners van [A BV] als uitlener over de periode 2005 tot en met 2009. Bij beschikking van 16 oktober 2012 is belanghebbende met toepassing van artikel 34 van de IW, artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 9.194.
Belanghebbende heeft op 23 november 2012 bezwaar ingesteld tegen de beschikking. Op 13 maart 2013 is belanghebbende gehoord. Op 7 januari 2013 heeft belanghebbende gebruik gemaakt van haar inzagerecht. In de uitspraak op bezwaar is het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
3 Geschil
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het ter zitting verhandelde.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Is de naheffingsaanslag te laat opgelegd, zodat de beschikking aansprakelijkstelling dient te vervallen?
-
Is de beschikking aansprakelijkstelling tijdig afgegeven?
-
Is belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld?
-
Is de beschikking aansprakelijkstelling tot het juiste bedrag opgelegd? Meer in het bijzonder is voor dat geval in geschil of het anoniementarief terecht is toegepast en zo ja, of belanghebbende in aanmerking komt voor matiging.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede, derde en vierde vraag ontkennend. De ontvanger is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.