Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4845, 16/03642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4845, 16/03642

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 november 2017
Datum publicatie
8 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4845
Formele relaties
Zaaknummer
16/03642

Inhoudsindicatie

Gelet op het doel dat de wetgever met artikel 43, lid 1, van de IW nastreeft, is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat deze maatregel strookt met het bepaalde in artikel 193 van de BTW-richtlijn. Voorts maakt de keuze van de wetgever om de natuurlijke personen en de lichamen die samen een fiscale eenheid vormen hoofdelijk aansprakelijk te doen zijn voor omzetbelastingschulden van die eenheid, geen inbreuk op de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03642

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 juli 2016, nummer BRE 15/7562 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de Ontvanger,

betreffende de hierna te vermelden beschikking aansprakelijkstelling.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende heeft de Ontvanger met kenmerk [aanslagnummer] een beschikking aansprakelijkstelling gegeven.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de aansprakelijkstelling gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen de uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op gemeenschappelijk verzoek van partijen heeft geen mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Met ingang van 1 april 2006 zijn [bedrijf] B.V., belanghebbende en [A] bij beschikking aangemerkt als een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Op 18 oktober 2007 is [A] uit de fiscale eenheid getreden.

2.2.

De inspecteur van de Belastingdienst heeft aan de fiscale eenheid naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd voor de kwartalen twee, drie en vier van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 wegens het onbetaald laten van de op eigen aangifte verschuldigde omzetbelasting.

2.3.

Omdat de hiervoor vermelde naheffingsaanslagen onbetaald zijn gebleven heeft de Ontvanger belanghebbende bij beschikking van 15 juni 2015 op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in geschil of de aansprakelijkstelling in strijd is met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, hetgeen belanghebbende stelt, doch de Ontvanger gemotiveerd weerspreekt.

3.2.

Belanghebbende stelt dat de aansprakelijkstelling op grond van artikel 43 IW in strijd is met de Btw-richtlijn. In dat verband doet zij een beroep op de arresten van het Hof van Justitie van 11 mei 2006, nr. C-384/04, Federation of Technological Industries e.a. en van 21 december 2011, nr. C-499/10, Vlaamse Oliemaatschappij. Voorts stelt zij dat de aansprakelijkstelling in strijd is met de Unierechtelijke beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van zowel de uitspraak van de Rechtbank als die op bezwaar alsmede de beschikking.

3.4.

De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

3.5.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

4 Gronden

5 Beslissing