Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4591, AWB - 15 _ 7562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4591, AWB - 15 _ 7562

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 juli 2016
Datum publicatie
17 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:4591
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7562
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 43

Inhoudsindicatie

De aansprakelijkstelling van belanghebbende voor de niet betaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid, waartoe zij behoort, is niet in strijd met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De rechtbank acht deze aansprakelijkstelling niet vergelijkbaar met die in de zaak Federation of Technological Industries van het Hof van Justitie (C-384/04).

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/7562

uitspraak van 7 juli 2016

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 2 november 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling (kenmerk [aanslagnummer].AS.38114).

Zitting

Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Met ingang van [datum] 2006 zijn [A BV], belanghebbende en [B] bij beschikking voor de omzetbelasting aangemerkt als een fiscale eenheid. Op [datum] 2007 is [B] uitgetreden uit de fiscale eenheid.

2.2.

De ontvanger heeft belanghebbende op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) bij beschikking van 15 juni 2015 aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid over de laatste drie kwartalen van 2014 en het eerste kwartaal van 2015. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ontvanger van 2 november 2015 gehandhaafd.

2.3.

In geschil is of de aansprakelijkstelling in strijd is met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

2.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van zowel de uitspraak op bezwaar als de beschikking. Belanghebbende beroept zich hierbij op het arrest van het Hof van Justitie van 11 mei 2006, nr. C-384/04 (Federation of Technological Industries). De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Partijen hebben zich er niet over uitgelaten tot welke slotsom het bieden van een disculpatiemogelijkheid aan belanghebbende leidt.

2.5.

De strekking van artikel 43 IW is dat de deelnemers in de fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de omzetbelastingschuld van de fiscale eenheid in gevallen waarin de fiscale eenheid haar omzetbelastingverplichtingen niet (geheel) nakomt. Artikel 43 IW heeft daarmee als doel de rechten van de schatkist te beschermen en is een noodzakelijke maatregel voor de inning van omzetbelastingschulden. De aansprakelijkstelling op grond van artikel 43 IW acht de rechtbank niet vergelijkbaar met die in de procedure behandeld door het Hof van Justitie waarop belanghebbende zich beroept. In het daar beoordeelde geval waren de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde immers geen gelieerde partijen, zoals bij een fiscale eenheid wel het geval is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU7276, BNB 2013/40) volgt dat het bij beschikking aangemerkt zijn als één ondernemer een noodzakelijke en toereikende voorwaarde is voor hoofdelijke aansprakelijkheid van de betrokken personen en lichamen. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen. Van strijd met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

2.6.

Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.7.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2016 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.