Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4892, 15/01007, 15/01008 en 15/01009
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4892, 15/01007, 15/01008 en 15/01009
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 november 2017
- Datum publicatie
- 5 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4892
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:4023, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15/01007, 15/01008 en 15/01009
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden die belanghebbende gedurende de jaren 2010 tot en met 2012 heeft verricht kwalificeren als uitzendwerkzaamheden. Belanghebbende is derhalve ter zake van de uitgezonden medewerkers terecht als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting aangemerkt. Nederland is, naar het oordeel van het Hof, op grond van artikel 15, paragraaf 1, van het Nederlands-Belgische belastingverdrag 2001 heffingsbevoegd met betrekking tot de door deze werknemers, voor hun in Nederland verrichte werkzaamheden, genoten beloning. Het Hof overweegt dat de naheffingsaanslag 2011 verminderd te worden tot een bedrag van € 7.036 en de naheffingsaanslag 2012 tot een bedrag van € 8.460, met dien verstande dat hierbij uitgegaan wordt van het gemiddelde uurloon dat de werknemers in deze jaren genoten hebben. De Inspecteur heeft terecht het anoniementarief toegepast. De met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 opgelegde boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente worden dienovereenkomstig verminderd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 15/01007, 15/01008 en 15/01009
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 juni 2015, nummers AWB 14/4129, 14/4131 en 14/4134, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot de jaren 2010, 2011 en 2012 de navolgende naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: de naheffingsaanslagen), boetebeschikkingen (hierna: de boetebeschikkingen) en beschikkingen heffingsrente (hierna: de beschikkingen heffingsrente) opgelegd:
Aanslagnummer |
Jaar |
Naheffing loonheffingen |
Boete |
Heffingsrente |
[aanslagnummer 1] |
2010 |
€ 11.872 |
€ 593 |
€ 900 |
[aanslagnummer 2] |
2011 |
€ 21.802 |
€ 1.090 |
€ 1.068 |
[aanslagnummer 3] |
2012 |
€ 13.977 |
€ 698 |
€ 352 |
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de met betrekking tot het jaar 2011 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente verminderd tot achtereenvolgens € 14.669, € 733 respectievelijk € 718 en de overige naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer AWB 14/4129 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. Ter zake van de beroepen met de nummers AWB 14/4131 en 14/4134 heeft de griffier geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot het jaar 2010 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar voor dit jaar vernietigd, de aan belanghebbende voor dit jaar opgelegde naheffingsaanslag en boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 8.713 respectievelijk € 435, de beroepen met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 980 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 328 aan deze vergoedt.
Bij beschikkingen met dagtekening 16 juli 2015 heeft de Inspecteur de met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente verminderd tot de volgende bedragen:
Jaar |
Naheffing loonheffingen |
Boete |
Heffingsrente |
2010 |
€ 6.099 |
€ 304 |
€ 461 |
2011 |
€ 14.402 |
€ 720 |
€ 704 |
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep met kenmerk 15/01007 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. Ter zake van de hoger beroepen met kenmerken 15/01008 en 15/01009 heeft de griffier geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 12 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer [A] en de gemachtigde van belanghebbende de heer [B] , verbonden aan [C] te [D] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [E] , de heer [F] en mevrouw [G] .
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende is een in België gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Belanghebbende is op [datum] 2010 naar Belgisch recht opgericht. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de verkoop, aanleg, onderhoud en reparatie van brandbeveiligingssystemen en sprinklerinstallaties.
In de onderhavige jaren zijn door belanghebbende sprinklerinstallaties aangelegd in opdracht van [H] B.V. te [J] ( [H] ). De werkzaamheden vonden plaats in Amstelveen, Rotterdam en Eemshaven. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door werknemers van belanghebbende.
De werknemers van belanghebbende hebben de Belgische nationaliteit, wonen in België en zij [Hof: zijn] aldaar sociaal verzekerd.
Er is geen schriftelijke overeenkomst tussen belanghebbende en [H] . Belanghebbende factureert [H] op basis van de door haar werknemers gewerkte uren tegen een tarief van € 40 per uur voor een hoofdmonteur en € 37 per uur voor een monteur. Daarnaast wordt een vergoeding in rekening gebracht voor de door de werknemers gereden kilometers van hun Belgische woonplaats naar de plaats van werkzaamheden.
Op 22 januari 2013 heeft de inspecteur bij [H] een onderzoek ingesteld. Van het onderzoek is een ‘boekverslag [Hof: bezoekverslag] opdrachtgever’ opgemaakt en bij de gedingstukken gevoegd. Hierin is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“1.7. Is door opdrachtnemer een offerte gemaakt? (…)
Nee
Is er een contract opgemaakt? (…)
Nee.
De afspraken worden mondeling vastgelegd. De afspraken met de opdrachtnemers zijn allen hetzelfde, alleen het uurtarief kan afwijken.
De ingeleende arbeidskrachten worden op dezelfde klussen ingezet als het personeel van [H] . Zij verrichten dezelfde werkzaamheden en werken gezamenlijk aan de klus. Bij capaciteitsproblemen worden werknemers van [belanghebbende] en (…) ingeleend.
De duur van de werkzaamheden is niet afgesproken, de opdrachtnemer wordt per uur betaald.
Met de opdrachtnemers is een prijs per uur afgesproken. (…) en [belanghebbende] voor een hoofdmonteur € 40,- per uur en een monteur € 37,- per uur.
De opdrachtgever houdt de urenlijsten bij en deze worden gefiatteerd door de projectleider van [H] .
De projectleider van [H] bepaalt hoe, waar en wanneer de werkzaamheden orden [rechtbank: worden] verricht.
De projectleider houdt toezicht en controleert de werkzaamheden.
Kon opdrachtgever bij slecht presteren een werknemer van opdrachtnemer wegsturen?
Ja, dat is weel [rechtbank: wel] eens gebeurt [Hof: gebeurd].
Werden de reeds gewerkte uren dan wel betaald.
In overleg met de projectleider wordt bepaald welke uren nog betaald moeten worden.
Op de werklocatie gebruiken de werknemers van de opdrachtnemer dezelfde ruimten als de werknemers van [H] , hierin wordt geen onderscheid gemaakt.
Hoeveel bedraagt de omzet per jaar? (…)
[belanghebbende] 2010 € 10.962, 2011: € 20.131, 2012: € 12.906.
Dit zijn de vergoedingen voor geleverde arbeid.”
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de inspecteur geconcludeerd dat er sprake is van het ter beschikking stellen van werknemers aan [H] met als gevolg dat belanghebbende ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) inhoudingsplichtige is voor de Nederlandse loonheffingen.”.
In aanvulling op de door de Rechtbank in de onderdelen 2.1. tot en met 2.6. vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De gesprekspartner tijdens het door de Inspecteur op 22 januari 2013 bij [H] ingestelde onderzoek was mevrouw [K] , hoofd boekhouding van [H] . Het van dit onderzoek opgemaakte bezoekverslag is aan belanghebbende verzonden. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verslag, doch heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De Inspecteur heeft op 9 augustus 2013 een informatiebeschikking aan belanghebbende afgegeven. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze informatiebeschikking, waardoor deze onherroepelijk is vast komen te staan. De tekst van de informatiebeschikking luidt, voor zover in hoger beroep relevant, als volgt:
“In verband met het boekenonderzoek/de administratieve controle over het jaar 2010 t/m 2012 hebben wij u op 3 en 29 mei, 26 juni en 18 juli 2013 verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
- U moet door middel van bewijzen overleggen, dat de loonbelasting minder is dan de berekende naheffingsaanslagen (Verdienste van de werknemers in Nederland (salarisstroken), sofi-nummers van de werknemers, E-101/A1 verklaringen van de werknemers, ID bewijzen van de werknemers, (on)kostenvergoedingen, model opgaaf voor de loonheffingen van de werknemers, urenoverzichten van de werknemers).”.
Op 21 oktober 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente opgelegd, omdat belanghebbende, naar de Inspecteur stelt, in de jaren 2010 en 2011 werknemers ter beschikking heeft gesteld aan [H] en in het jaar 2012 zowel aan [H] als aan [L] . De hoogte van elk van deze naheffingsaanslagen is gebaseerd op 100% van de door belanghebbende in de desbetreffende jaren aan [H] en [L] gefactureerde bedragen inclusief gefactureerde reiskosten.
Het gaat hierbij om de volgende in de jaren 2010, 2011 en 2012 door belanghebbende aan [H] gefactureerde bedragen:
Jaar |
Omzet inclusief reiskosten |
Reiskosten |
Omzet exclusief reiskosten |
2010 |
€ 10.962,60 |
€ 2.916,10 |
€ 8.046,50 |
2011 |
€ 23.942,10 |
€ 4.944,10 |
€ 18.998 |
2012 |
€ 12.960 |
€ 2.040 |
€ 10.920 |
en het volgende door belanghebbende aan [L] gefactureerde bedrag:
Jaar |
Omzet inclusief reiskosten |
Reiskosten |
Omzet exclusief reiskosten |
2012 |
€ 11.230 |
€ 480 |
€ 10.750 |
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen opgelegd naar het tarief van 108,3% volgens de tabel eindheffing voor anonieme werknemers.
Belanghebbende heeft voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden bij [H] en [L] geen opgave van gegevens als bedoeld in artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) juncto artikel 7.9 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 ontvangen van de medewerkers die de werkzaamheden hebben uitgevoerd.
Volgens door belanghebbende overgelegde loonstroken van de heren [M] (hoofdmonteur) en [N] (monteur), die beiden in de jaren 2010 tot en met 2012 voor [H] en [L] hebben gewerkt, heeft belanghebbende aan hen over de jaren 2011 en 2012 het volgende bruto uurloon toegekend:
De heer [M]: € 11,51 (januari 2011 tot en met april 2011), € 13,00 (mei 2011 en juni 2011), € 13,3887 (juli 2011 tot en met maart 2012), € 13,4289 (april 2012 tot en met juni 2012) en € 13,7995 (juli 2012 tot en met december 2012),
De heer [N]: € 11,51 (februari 2011 tot en met april 2011), € 13,00 (mei 2011 en juni 2011), € 13,3887 (juli 2011 tot en met maart 2012), € 13,4289 (april 2012 tot en met juni 2012) en € 13,7995 (juli 2012 tot en met augustus 2012).
Daarnaast heeft belanghebbende gegevens overgelegd over het bruto uurloon van de heer [O] in het jaar 2010. Belanghebbende heeft de heer [O] als uitzendkracht ingehuurd van [P] .
In hoger beroep heeft belanghebbende een verklaring, met dagtekening 19 december 2016, van de heer [Q] (hierna: de heer [Q] ), de medewerker van [H] met wie belanghebbende, naar zeggen van de heer [A] , afspraken maakte, overgelegd. Deze verklaring luidt als volgt:
“Hierbij verklaart ondergetekende dat:
- -
-
Hij in de jaren 2010, 2011 en 2012 zaken heeft gedaan met [belanghebbende] BVBA (hierna [belanghebbende] ) namens [H] B.V. (hierna: [H] );
- -
-
Hij [belanghebbende] in 2010 heeft benaderd om voor [H] werkzaamheden te verrichten in Nederland;
- -
-
[belanghebbende] als onderaannemer werkzaam was in projecten van [H] ;
- -
-
[H] per project aangaf welke werkzaamheden moesten gebeuren en dat [belanghebbende] deze opdracht in eigen beheer uitvoerde;
- -
-
Het toezicht op deze werkzaamheden in eerste instantie plaatsvond door een leidinggevende van [belanghebbende] ;
- -
-
[H] een eindcontrole uitvoerde zodat het project definitief opgeleverd kon worden;
- -
-
Bij oplevering de leidingen werden afgeperst en [belanghebbende] tekende voor het feit dat geen lekkage aanwezig was. Als later bleek dat toch een lekkage aanwezig was, draaide [belanghebbende] op voor de kosten;
- -
-
[H] de materialen beschikbaar stelde voor de uit te voeren opdracht maar dat [belanghebbende] met eigen gereedschap het werk uitvoerde;
- -
-
[belanghebbende] zelf bepaalde met welke mensen de opdracht werd uitgevoerd;
- -
-
[belanghebbende] liep in eigen kleding rond en niet in kleding van [H] ;
- -
-
Bij ziekte zorgde [belanghebbende] zelf voor vervanging;
- -
-
De werknemers van [belanghebbende] gezamenlijk aan het aangenomen project werkten.
- -
-
Er in de relatie tussen [belanghebbende] en [H] geen sprake is van het uitlenen van personeel, maar van onder aanneming;
- -
-
Er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen [H] en de werknemers van [belanghebbende] .”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. In het bijzonder gaat het om de volgende vragen:
1. Is belanghebbende terecht ingevolge artikel 6, lid 2, onderdeel a, juncto artikel 6, lid 3, onderdeel b, van de Wet LB 1964 aangemerkt als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting?
2. Zo ja, is Nederland ingevolge artikel 15 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag 2001 heffingsbevoegd met betrekking de lonen van de door belanghebbende aan [H] en [L] ter beschikking gestelde arbeidskrachten?
3. Zo ja, zijn de naheffingsaanslagen tot te hoge bedragen opgelegd en is ten onrechte het tarief volgens de tabel eindheffing voor anonieme werknemers toegepast?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 en 2 ontkennend en vraag 3 bevestigend beantwoord moeten worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
De heer [A] verklaart dat zijn gebruikelijke werkwijze is dat hij, voorafgaande aan het opstellen van een offerte, gaat kijken bij gebouwen waar een sprinklerinstallatie aangelegd moet worden, de prijs van zijn offerte afstemt op de feiten en omstandigheden van het geval en de offerte naar de wederpartij stuurt. De Inspecteur betwist, gelet op de afwezigheid van afschriften van offertes bij [H] , dat belanghebbende offertes heeft opgesteld. De heer [A] verklaart voorts dat hij de heer [O] , de zoon van de heer [M] , via een uitzendbureau heeft ingehuurd. De Inspecteur verklaart hierop dat de heer [O] geen werknemer van belanghebbende was en om deze reden niet betrokken is in de naheffingsaanslagen. Bovendien verklaart de Inspecteur dat hij de naam van de heer [O] niet op de Nederlandse manurenlijsten heeft aangetroffen en om deze reden er van uit gaat dat hij in de onderhavige jaren geen werkzaamheden heeft uitgevoerd bij [H] en [L] . Met betrekking tot de werkzaamheden die belanghebbende bij [L] heeft uitgevoerd verklaart de heer [A] dat deze werkzaamheden gelijk waren en op gelijke wijze plaatsvonden als de werkzaamheden die belanghebbende heeft uitgevoerd bij [H] . In het kader van de werkzaamheden die belanghebbende heeft uitgevoerd bij [L] benadrukt de gemachtigde van belanghebbende het belang van het, als bijlage 5 bij het hoger beroepschrift overgelegde, e-mailbericht van een medewerker van [L] aan de heer [A] . In dit e-mailbericht wordt de heer [A] verzocht om een kostenopgave op te stellen. De Inspecteur betwist dat dit e-mailbericht betrekking heeft op de onderhavige jaren. Belanghebbende verklaart hierop dat uit het afschrift van het e-mailbericht inderdaad niet blijkt uit welk jaar dit bericht afkomstig is. Ten slotte bevestigt de Inspecteur dat de met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen tot een bedrag van € 7.036 respectievelijk € 8.460 verminderd moeten worden.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en primair vernietiging van de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente, subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslagen tot een bedrag van € 2.373, € 7.036 respectievelijk € 4.580 en dienovereenkomstige vermindering van de boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente, en meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze uitspraak ziet op de met betrekking tot de jaren 2010 en 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente, tot vernietiging van de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur, tot vermindering van de met betrekking tot het jaar 2010 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.099, tot vermindering van de met betrekking tot het jaar 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag tot een bedrag van € 8.278 en tot een dienovereenkomstige vermindering van de bijbehorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente, tot vernietiging van de desbetreffende uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de met betrekking tot het jaar 2011 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.036, tot vermindering van de met betrekking tot het jaar 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag tot een bedrag van € 8.460 en tot een dienovereenkomstige vermindering van de bijbehorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.