Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:501, 15/01429
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:501, 15/01429
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 februari 2017
- Datum publicatie
- 6 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:501
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:7281, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1316, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01429
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het Hof vallen grondstaffels onder de toepassing van artikel 40 van de Wet WOZ, aangezien deze staffels van belang kunnen zijn voor de controle van de voor een onroerende zaak vastgestelde waarde. Voorts had, naar het oordeel van het Hof, de Heffingsambtenaar de grondstaffel, als zijnde een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in de zin van artikel 7:4, lid 2, van de Awb, voorafgaand aan het horen ter inzage moeten leggen. Het argument van de Heffingsambtenaar dat het geven van inzage in de grondstaffel in het onderhavige jaar op praktische problemen stuitte, wordt door het Hof verworpen. De Heffingsambtenaar dient, naar het oordeel van het Hof, zijn administratie zodanig in te richten dat de noodzakelijke bouwstenen voor de waardebepaling hieruit op doelmatige wijze zijn te destilleren. Voorts komt het Hof tot het oordeel dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak, alsmede de daarop gebaseerde aanslag, niet te hoog zijn vastgesteld. Het ten onrechte weigeren om de grondstaffel te verstrekken vormt voor het Hof echter aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van de hoger beroepsfase aan de zijde van belanghebbende.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01429
Uitspraak op het hoger beroep van
De Heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] ,
te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 oktober 2015, nummer AWB 14/7668 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
inzake de hierna vermelde beschikking en aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2014 de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] 56 te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak), per peildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014 vastgesteld op een bedrag van € 455.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) over het jaar 2014 opgelegd, welke aanslag met de beschikking in één geschrift is verenigd. Na tegen voormelde, in één geschrift vervatte, beschikking en aanslag gemaakte bezwaren heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken met dagtekening 11 november 2014 de waarde van de onroerende zaak, alsmede de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 980.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 oktober 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] en mevrouw [C] , WOZ-taxateur.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgen feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak heeft als bouwjaar 1939, heeft een inhoud van circa 816 m³, een perceeloppervlakte van 1.390 m², een garage van 71 m³ en twee dakkapellen.
De beschikking WOZ en aanslagbiljet gemeentelijke belastingen voor het belastingjaar 2014 is gedagtekend 28 februari 2014. Op het aanslagbiljet is vermeld dat de gemeente de verkoopwaarde heeft bepaald op basis van nauwkeurig onderzoek onder vergelijkbare panden als het pand waarvan belanghebbende gebruik maakt. Voor meer informatie over de waardebepaling wordt verwezen naar ‘www.waalwijk.nl digitaal loket’. Voorts wordt vermeld dat aldaar ook het taxatieverslag van de onroerende zaak kan worden gevonden, opdat de juistheid van de door de gemeente bepaalde prijs kan worden gecontroleerd.
Belanghebbende is op 31 maart 2014 in bezwaar gekomen tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB.
Op 28 augustus 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota heeft voorgelezen. In die pleitnota is onder meer opgenomen:
“Ik verzoek u bij de uitspraak op bezwaar mij de kavelwaarde en de opbouw hiervan bekend te maken. (de door u gehanteerde grondstaffel).
Dit op basis van artikel 40 Wet WOZ.
Daarnaast verzoek ik u deze gegevens ook te verstrekken van de door u gehanteerde vergelijkingsobjecten in deze procedure.”.
Bij de uitspraken op bezwaar is de gevraagde grondstaffel door de Heffingsambtenaar niet verstrekt.
Op 23 december 2014 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende verzoekt wederom om de grondstaffel. Voor zover van belang schrijft belanghebbende:
“Artikel 40 Wet WOZ
Tijdens de hoorzitting heb ik om de kavelwaarde van de nu in het geding zijnde object gevraagd. En tevens heb ik gevraagd om de kavelwaarde en de opbouw daarvan, van de vergelijkingsobjecten. Beiden worden door de gemeente Waalwijk niet verstrekt. Naar mijn mening een onjuiste uitleg van artikel 40 Wet WOZ. De gemeente stelt namelijk dat op basis van artikel 40 Wet WOZ alleen een taxatieverslag verstrekt hoeft te worden. In artikel 40 Wet WOZ wordt in lid 1 en lid 2 het volgende gesteld: “Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar verstrekt uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.”
Hier staat niet dat er een enkel een taxatieverslag geleverd hoeft te worden, er staat dat de heffingsambtenaar op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde dient te verstrekken, en naar mijn mening is o.a. de kavelwaarde en de opbouw daarvan een relevant waardegegeven en dat weigert de gemeente Waalwijk te verstrekken.”.
Opgemaakt en getekend 28 januari 2015 heeft mevrouw [C] (hierna: mevrouw [C] ), voornoemd, in opdracht van de gemeente een taxatierapport (hierna: het taxatierapport) opgemaakt. Het betreft een uitpandige opname. In het taxatierapport wordt opgemerkt dat de woning al eerder inpandig is opgenomen in het kader van het bezwaar voor het belastingjaar 2013.
Blijkens het taxatierapport is aan de onroerende zaak een waarde toegekend van € 470.000. Het taxatierapport bevat gegevens van de onroerende zaak, alsmede foto’s van de onroerende zaak, de omgeving daarvan en telkens één foto en gegevens van de referentieobjecten [adres 2] 64 te [vestigingsplaats] , [adres 3] 37 te [D] en [adres 4] 15 te [D] . Bij het taxatierapport is een matrix (de oorspronkelijke matrix) gevoegd waarin voor de waardebepaling van de onroerende zaak en de referentieobjecten relevante gegevens zijn opgenomen. De grondstaffel maakt geen onderdeel uit van de matrix, en deze is ook niet later in de beroepsprocedure aan belanghebbende verstrekt.
Op 19 februari 2016 heeft belanghebbende incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende verzoekt opnieuw, onder andere verwijzend naar het beroepschrift, om de grondstaffel.
Na ontvangst van het incidentele hoger beroepschrift heeft de Heffingsambtenaar mevrouw [C] verzocht de vastgestelde waarde opnieuw te beoordelen. Mevrouw [C] heeft haar bevindingen neergelegd in een nieuwe matrix (hierna: de nieuwe matrix), alwaar zij komt tot een waarde van € 508.776. In de nieuwe matrix, gevoegd als bijlage bij de schriftelijke zienswijze op het incidentele hoger beroep, zijn grondstaffels opgenomen die zijn gehanteerd in de waardegebieden waarin de onroerende zaak en de referentieobjecten zijn gelegen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Had de Heffingsambtenaar aan het verzoek van de gemachtigde in de bezwaarfase om de grondstaffel te verstrekken, tegemoet moeten komen?
II. Is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 455.000 per de peildatum 1 januari 2013 te hoog vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat deze beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover het betreft de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover het betreft de beslissing ter zake van de plicht tot het verstrekken van afschriften van grondstaffels.