Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:503, 16/00245
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:503, 16/00245
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 februari 2017
- Datum publicatie
- 22 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:503
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1256
- Zaaknummer
- 16/00245
Inhoudsindicatie
Erflater heeft bij testament belanghebbende als legataris aangewezen. Belanghebbende heeft verzocht om inzage in de dossiers inzake de aangifte erfbelasting. De beslissing van de Inspecteur om het verzoek af te wijzen is geen belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26, lid 1, van de AWR. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00245
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 25 maart 2016, nummer BRE 15/78, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van een belaste verkrijging van € 33.046 ten gevolge van het overlijden van [A] in het jaar 2010 een aanslag erfbelasting opgelegd van € 3.304 (hierna: de aanslag).
De Inspecteur heeft in zijn brief van 15 december 2014 vermeld dat er geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking.
Belanghebbende is tegen deze brief in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Op [datum 1] 2010 is de vader van belanghebbende, [A] , overleden (hierna: erflater).
Erflater heeft bij testament van [datum 2] 2010 over zijn uiterste wil beschikt en daarbij belanghebbende als legataris aangewezen. Belanghebbende heeft recht op een bedrag in contanten gelijk aan het netto-erfdeel in de nalatenschap.
Aan belanghebbende is ter zake van het overlijden van erflater een aanslag erfbelasting opgelegd van € 3.304. De aanslag is gedagtekend 15 februari 2011 en is betaald op 23 maart 2011. Belanghebbende heeft tegen de aanslag geen bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 13 oktober 2014 verzocht inzage te verlenen in de dossiers inzake de aangifte erfbelasting (hierna: het verzoek).
De Inspecteur heeft bij brief van 28 oktober 2014 het verzoek afgewezen omdat belanghebbende geen erfgenaam is en niet door haar dan wel namens haar gegevens zijn verstrekt.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 november 2014, voor zover van belang, aan de Inspecteur geschreven:
“Door middel van deze brief maak ik bezwaar tegen de beslissing van de Belastingdienst van 28 oktober 2014 …
Beslissing Belastingdienst
Met verwijzing naar mijn brief van 13 oktober 2014, deel ik u mede dat de Belastingdienst weigert mij inzage te verlenen in de stukken van het testament van mijn vader die voor mijn belastingheffing van belang zijn. Ook weigert de Belastingdienst mij inzage te verlenen in documenten waarnaar verwezen wordt in het testament / de definitieve belastingaangifte die voor mijn belastingheffing van belang zijn (…)
Bezwaar tegen beslissing
Door de beslissing van de Belastingdienst, bestuursorgaan, word ik persoonlijk in mijn belangen getroffen. Ik heb erfbelasting betaald, maar de Belastingdienst laat mij niet zien op welke grond(en) zij meent mij een aanslag te moeten opleggen en mij te laten betalen. Ik moet betalen, maar ik mag niets weten. Dit is diefstal.
Ik verzoek u mijn bezwaar in behandeling te nemen.”
Bij brief van 15 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“Bij brief van 13 oktober 2014 vraagt u mevrouw [B] … u inzage te verschaffen in de onder haar berustende dossiers inzake de aangiften erfbelasting betreffende uw ouders, de heer en mevrouw [C] , (…).
In haar brief van 28 oktober 2014 heeft mevrouw [B] uw verzoek gemotiveerd afgewezen.
U heeft bij brief van 18 november 2014 kenbaar gemaakt bezwaar te hebben tegen de beslissing van mevrouw [B] .
(…).
Als aanvulling hierop deel ik u mee dat de brief met haar beslissing niet een voor bezwaar vatbare beschikking is.
Overigens is ook deze brief niet voor bezwaar vatbaar.”
Belanghebbende heeft beroep ingesteld naar aanleiding van de in 2.7 vermelde brief van de Inspecteur.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 maart 2016 geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek door de Inspecteur een ingevolge een belastingwet genomen besluit in de zin van artikel 26, lid 1, aanhef, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), vormt, waardoor zij bevoegd is, dat de afwijzing van het verzoek geen belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking is als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de AWR, waardoor de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft de vragen of het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is, of het verzoek terecht is afgewezen en of [B] de Inspecteur is. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en toewijzing van het verzoek. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.