Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5170, 16/03761 tot en met 16/03770

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5170, 16/03761 tot en met 16/03770

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 november 2017
Datum publicatie
30 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5170
Formele relaties
Zaaknummer
16/03761 tot en met 16/03770

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd beleggingsfonds. Zij verzoekt om teruggave van Nederlandse dividendbelasting die van haar is ingehouden. Zij stelt dat zij vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling en beroept zich op de vrijheid van kapitaalverkeer. De Rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld omdat zij niet voldoet aan voorwaarden waar in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen aan moeten voldoen. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep om aanhouding van haar zaak totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Hoge Raad. Het Hof verklaart, zonder verdere aanhouding van de zaak, het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Volgens het Hof verplicht het unierecht Nederland niet om teruggave van dividendbelasting te verlenen aan belanghebbende. Zelfs als wordt verondersteld dat de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen in het voordeel van belanghebbende worden beantwoord, is belanghebbende niet vergelijkbaar met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling. In het belastingrecht van het Verenigd Koninkrijk is namelijk niet gewaarborgd dat alle aandeelhouders in belanghebbende worden belast ter zake van (al dan niet gefingeerde) dividenden in belanghebbende. Omdat dat belastingrecht op relevante wijze afwijkt van de Nederlandse belastingregeling kan belanghebbende rechtens niet vergelijkbaar worden geacht met in Nederland gevestigde beleggingsinstellingen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03761 tot en met 16/03770

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] (Verenigd Koninkrijk),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2016, kenmerken BRE 15/441 tot en met 15/450, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij schrijven van 28 november 2007 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om teruggave van de navolgende dividendbelasting:

- voor het boekjaar 2003/2004 naar een bedrag van € 718.038;

- voor het boekjaar 2004/2005 naar een bedrag van € 501.730;

- voor het boekjaar 2005/2006 naar een bedrag van € 316.187.

1.2.

Bij schrijven van 29 mei 2008 en de daarbij gevoegde aangifte voor de dividendbelasting heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om teruggave van dividendbelasting voor het boekjaar 2006/2007 naar een bedrag van € 664.258.

1.3.

Bij schrijven met dagtekening 20 mei 2009 en de daarbij gevoegde aangifte voor de dividendbelasting heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om teruggave van dividendbelasting voor het boekjaar 2007/2008 naar een bedrag van € 507.221.

1.4.

Bij schrijven met dagtekening 19 december 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om teruggave van de navolgende dividendbelasting:

- voor het kalenderjaar 2008 naar een bedrag van € 510.360;

- voor het kalenderjaar 2009 naar een bedrag van € 180.655;

- voor het kalenderjaar 2010 naar een bedrag van € 328.976;

- voor het kalenderjaar 2011 naar een bedrag van € 331.642;

- voor het kalenderjaar 2012 naar een bedrag van € 146.296.

1.5.

De Inspecteur heeft de verzoeken voor de boekjaren 2003/2004 tot en met 2007/2008 bij in één geschrift vervatte beschikkingen met dagtekening 18 juni 2014 afgewezen en heeft de verzoeken voor de kalenderjaren 2008 tot en met 2012 bij in één geschrift vervatte beschikkingen met dagtekening 4 juli 2014 afgewezen.

1.6.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur die beschikkingen gehandhaafd.

1.7.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dat beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

1.8.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.9.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 februari 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heren [A] en [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] , [E] en mevrouw [F] . De onderhavige zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met hofkenmerk 16/03758 tot en met 16/03760.

1.11.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan het Hof en de wederpartij overgelegd.

1.12.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.13.

Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 9 maart 2017 verzocht om aanhouding van de beslissing in de onderhavige zaken teneinde de uitkomst af te wachten van de prejudiciële vragen die de Hoge Raad op 3 maart 2017 heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (zaaknummers: 16/03954 en 16/03955, ECLI:NL:HR:2017:342 respectievelijk 346).

1.14.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.1.

Belanghebbende is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde, naar het recht van het Verenigd Koninkrijk opgerichte, “open-ended” beleggingsinstelling met rechtspersoonlijkheid. Zij is een paraplufonds met tien afzonderlijke sub-fondsen.

2.2.

De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beleggen van vermogen. Belanghebbende is een instelling voor collectieve belegging met variabel kapitaal ingevolge Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), Pb nr. L 365 van 31 december 1985.

2.3.

In elk subfonds van belanghebbende kunnen “net income shares” en “net accumulation shares” worden uitgegeven. Bij “net income shares” worden dividenden aan de aandeelhouder uitgekeerd. Bij “net accumulation shares” worden dividenden niet aan de aandeelhouder uitgekeerd, maar gereserveerd en bijgeschreven op de prijs van het aandeel.

2.4.

Volgens de tot de gedingstukken behorende appendices bij prospectussen van de vorenbedoelde subfondsen zijn, in de jaren waarop de teruggaveverzoeken betrekking hebben, uitsluitend “net accumulation shares” uitgegeven in de subfondsen van belanghebbende.

2.5.

Van belanghebbende is, gedurende de onderhavige tijdvakken, dividendbelasting geheven ter zake van opbrengsten zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965. Belanghebbende heeft om teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting verzocht.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggave van de te haren laste geheven dividendbelasting.

Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen daaraan in het kader van het onderzoek ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot verlening van de door haar gewenste teruggaven van de dividendbelasting met vergoeding van rente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing