Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5282, 16/00292
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5282, 16/00292
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 november 2017
- Datum publicatie
- 12 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5282
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:1279, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:785
- Zaaknummer
- 16/00292
Inhoudsindicatie
Berekening van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Belanghebbende heeft voor een bedrag van € 56.515 aan buitenvennootschappelijke investeringen gedaan waarvoor recht op KIA bestaat. De maatschap waarin belanghebbende deelneemt heeft voor een bedrag van € 40.517 geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen waarvoor recht op KIA bestaat. In geschil is of de KIA € 15.470 (stelling belanghebbende) of € 10.085 bedraagt (stelling Inspecteur). Door de wijziging van artikel 3.41, van de Wet IB in het Belastingplan 2010 is, in geval van buitenvennootschappelijke investeringen door een lid van een samenwerkingsverband in combinatie met investeringen door het samenwerkingsverband zelf, het systeem voor de berekening van de KIA niet meer in elke situatie sluitend. De wetgever heeft verzuimd om een separate rekenregel te geven in het geval de KIA geen percentage van het totaalbedrag aan investeringen is, maar een absoluut bedrag. De door de Inspecteur gehanteerde rekenmethode strookt niet met de sinds 2010 gewijzigde KIA-tabel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00292
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 23 maart 2016, nummer BRE 15/7309, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.768 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.151. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 153 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en belastingrentebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.759 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 13.151, de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 992 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [A] en [B] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende werkt in het onderhavige jaar als dierenarts. Hij participeert met vijf andere maten in de maatschap “ [D] ” (hierna: de maatschap). Belanghebbende verantwoordt de resultaten van zijn aandeel in de maatschap als eenmanszaak onder de naam “ [E] ”. Tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak behoort naast het maatschapsaandeel ook een personenauto. Belanghebbende verantwoordt de personenauto als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen.
De maatschap heeft in 2013 een bedrag van € 40.517 geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen waarvoor recht bestaat op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (hierna: KIA). Belanghebbende heeft daarnaast zelf een bedrag van € 56.515 geïnvesteerd in de personenauto die tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behoort. Ook voor deze investering bestaat recht op de KIA.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag, na vermindering door de Rechtbank, terecht en tot de juiste hoogte is vastgesteld. Meer in bijzonder is in geschil op welk bedrag de KIA dient te worden vastgesteld.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en berekent de KIA op een bedrag van € 15.470. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en berekent de KIA op een bedrag van € 10.085.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.