Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5381, 16/03868 tot en met 16/03873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5381, 16/03868 tot en met 16/03873

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 november 2017
Datum publicatie
13 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5381
Formele relaties
Zaaknummer
16/03868 tot en met 16/03873

Inhoudsindicatie

Het hoger beroep van belanghebbende is niet ontvankelijk omdat het bijna één jaar na de uitspraakdatum van de Rechtbank is ingediend. Van verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03868 tot en met 16/03873

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 november 2015, in de beroepen met de nummers BRE 15/885 tot en met 15/890, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2009 tot en met 2011 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aanslagnummers [aanslagnummer] .H.97, [aanslagnummer] .H.07 en [aanslagnummer] .H.17.01, alsmede de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2009 tot en met 2011, aanslagnummers [aanslagnummer] .W.97, [aanslagnummer] .W.07 en [aanslagnummer] .W.17.01.4, en de bij die navorderingsaanslagen gegeven boetebeschikkingen.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Tijdens de zitting zijn de hoger beroepen gelijktijdig behandeld.

Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer [A] , juridisch adviseur te [plaats] , alsmede namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D]

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 29 november 2017, de volgende mondelinge uitspraak in de hoger beroepen gedaan.

Het Hof

- verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.

Gronden

1. Voordat het Hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van belanghebbendes grieven tegen de uitspraak van de Rechtbank, ziet het Hof zich voor de vraag gesteld of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroepen.

2. De Rechtbank heeft op 6 november 2015 één uitspraak gedaan in de beroepen. Deze uitspraak is op 18 november 2015 verzonden naar belanghebbendes adres. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een (hoger) beroepschrift zes weken aanvangende met de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Deze termijn eindigde derhalve op 30 december 2015. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb).

3. Belanghebbende heeft één hoger beroepschrift ingediend in de onderhavige procedures, gedagtekend 8 november 2016. Het hoger beroepschrift is op 15 november 2016 bij het Hof ingekomen.

4. Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen niet tijdig zijn ingediend, immers de dagtekening en inkomst van het hoger beroepschrift dateren van meer dan tien maanden na afloop van de termijn voor het indienen.

5. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend (hoger) beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

6. Belanghebbende heeft - bij monde van zijn gemachtigde - in het hoger beroepschrift het volgende vermeld:

“(…) [belanghebbende] heeft gewend op maandag 6 juni 2016 betreffende: beroep met zaaknummer BRE 15/885 t/m 890 van d.d. 18 nov. 2015, dien ik namens [belanghebbende] hoger beroep aan. Wegens onvoldoende ervaring en wetenschap betreffende Belastingzaken heeft [belanghebbende] niet tijdig kunnen reageren en schriftelijk een Beroepschrift kunnen tekenen. (…)”

7. Vervolgens heeft belanghebbendes gemachtigde in zijn conclusie van repliek aangevoerd dat belanghebbende ernstige taalproblemen heeft, waardoor hij niet tijdig in hoger beroep kon komen.

Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij het belang van (de inhoud van) de uitspraak van de Rechtbank niet heeft onderkend en dat hij onvoldoende afweet van fiscale procedures.

8. Naar het Hof begrijpt bedoelt belanghebbende te stellen, dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend, omdat hij onvoldoende kennis heeft van de Nederlandse taal, onvoldoende afweet van fiscale procedures en het belang van het instellen van hoger beroep heeft onderschat.

9. Betreffende de kennis van de Nederlandse taal merkt het Hof op, dat belanghebbende ter zitting van het Hof er blijk van heeft gegeven de Nederlandse taal moeiteloos en foutloos te spreken. Zijn uitdrukkingswaardigheid is zondermeer goed. Ook uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank, alwaar belanghebbende zonder juridisch bijstand is verschenen, blijkt dat belanghebbende zonder problemen op de vragen van de Rechtbank kon reageren. Het Hof verwerpt derhalve belanghebbendes stelling als zou de te late reactie op de uitspraak van de Rechtbank te wijten zijn aan zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal.

10. Het Hof acht ook de door belanghebbende overigens aangevoerde gronden onvoldoende om te kunnen concluderen, dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat belanghebbende in verzuim is geweest. In de uitspraak van de Rechtbank is een (correcte) rechtsmiddelverwijzing opgenomen, met daarin vermeld dat binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld. Belanghebbendes grief dat hij bij gebrek aan kennis van formeel belastingrecht niet wist dat hij tijdig een hoger beroepschrift moest indienen, treft daarom geen doel.

11. Voorts merkt het Hof wellicht ten overvloede op, dat wat er ook zij van belanghebbendes stellingen, uit de gedingstukken blijkt, dat belanghebbende, ook nadat hij in de eerste helft van 2016 professionele bijstand heeft ingeroepen, hij nog een half jaar heeft gewacht met het instellen van het hoger beroep. Het Hof is daarom van oordeel dat de termijnoverschrijding niet op grond van artikel 6:11 Awb verschoonbaar is.

Ten aanzien van het griffierecht

12. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

13. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Slot

14. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 december 2017.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.