Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5454, 16/00318 tot en met 16/00321
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5454, 16/00318 tot en met 16/00321
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 december 2017
- Datum publicatie
- 24 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5454
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:2292, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2019:517
- Zaaknummer
- 16/00318 tot en met 16/00321
Inhoudsindicatie
Belanghebbende verricht ketenzorg. De Inspecteur heeft omzetbelasting nageheven over de bedragen die zij voor overhead heeft ontvangen van de verzekeraars. De diensten van belanghebbende zijn in de onderhavige tijdvakken niet vrijgesteld op grond van de Wet OB 1968 of de btw-richtlijn. Ook kan belanghebbende niet met succes een beroep doen op het neutraliteitsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00318 tot en met 16/00321
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende 1] B.V. en [belanghebbende 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 maart 2016, nummers BRE 14/3201 tot en met 14/3204 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslagen en heffingsrentebeschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen en beschikkingen opgelegd:
-
een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met dagtekening 25 juli 2013 onder nummer [aanslagnummer] .F01.1501 over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 194.329 aan belasting. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 10.640 aan heffingsrente in rekening gebracht;
-
een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met dagtekening 25 juli 2013 onder nummer [aanslagnummer] .F01.2501 over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 ten bedrage van € 32.377 aan belasting. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 588 aan heffingsrente in rekening gebracht;
-
een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met dagtekening 26 augustus 2013 onder nummer [aanslagnummer] .F01.2502 over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 31 december 2012 ten bedrage van € 96.122 aan belasting;
-
een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met dagtekening 26 augustus 2013 onder nummer [aanslagnummer] .F01.3501 over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 ten bedrage van € 27.335 aan belasting.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken van 11 april 2014 de naheffingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer 14/3201 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 16/00318 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 september 2017 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende: de heer [A] , directeur, mevrouw [B] , en als gemachtigden van belanghebbende de heren [C] en [D] , belastingadviseurs te ’s‑Hertogenbosch, vergezeld van de heer [E] , advocaat te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [F] , de heer [G] en de heer [H] .
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is een fiscale eenheid, bestaande uit de [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] B.V. (hierna: de Zorggroep). De [belanghebbende 2] houdt alle aandelen in de Zorggroep. De Zorggroep valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Zij coördineert, sinds 2010, de multidisciplinaire zorg voor chronische aandoeningen zoals Diabetes Mellitus type 2, COPD en hart- en vaatziekten voor patiënten van aangesloten huisartsen in de regio midden-Brabant.
De Zorggroep heeft conform Beleidsregel BR/CU-7012 van de Nederlandse Zorgautoriteit als hoofdcontractant contracten gesloten met zorgverzekeraars ten behoeve van de integrale bekostiging van deze zorg. Op basis van die contracten declareert zij de kosten van de zorg door middel van een DBC‑tarief (Diagnose Behandel Combinatie-tarief). Het DBC‑tarief bestaat uit twee componenten: zorgkosten en overheadkosten. Bij de Zorggroep was in 2010 één personeelslid in dienst (de directeur), in 2011 waren er naast de directeur zes personeelsleden. Geen van hen is als arts of anderszins als medisch dienstverlener opgenomen in het BIG-register.
Tot de gedingstukken behoort een contract tussen “De zorgverzekeraar”, bestaande uit vier zorgverzekeraars, en “de zorgaanbieder”, zijnde “ [K] B.V. (ketenzorg)”. In de “OVEREENKOMST ZORGVERZEKERAAR INTEGRAAL ZORGPROGRAMMA DIABETES” is onder meer het volgende overeengekomen:
“(…)
Artikel 2 Zorg
1. De Zorgaanbieder verbindt zich de Zorg te verlenen aan de Verzekerde die als zodanig recht heeft op de Zorg en zich hiervoor tot de huisarts, aangesloten als Onderaannemer bij de Zorgaanbieder, wendt. (…).
6. De Zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid dat de Zorg aan de Verzekerde wordt geleverd volgens de meest recente versie van de NDF zorgstandaard. (…)
21. De door de Zorgaanbieder gecontracteerde Onderaannemers hebben met betrekking tot de beroepsinhoudelijke aspecten jegens de Zorgverzekeraar een eventuele verwijzers en voorschrijvers een eigen verantwoordelijkheid conform hetgeen bij of krachtens de (beroeps)wetgeving ten aanzien van de betrokken beroepsgroepen en de desbetreffende zorg is geregeld, alsook conform hetgeen gebruikelijk is in de kring van de vrijgevestigde beroepsgenoten. Desgewenst kunnen Zorgverzekeraar en Onderaannemers ten aanzien van voorbedoelde aspecten elkaar aanspreken.
22. Onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de door de Zorgaanbieder gecontracteerde Onderaannemers, is de Zorgaanbieder ten volle verantwoordelijk en aansprakelijk voor de te organiseren en te leveren Zorg die hij aan de Verzekerde verleent.
(…)
Artikel 4 Kwaliteit van de zorg
(…)
D. Medisch inhoudelijke kwaliteit
1. De medische eindverantwoordelijkheid van het integrale zorgprogramma ligt bij de behandelend huisarts, aangesloten als Onderaannemer bij de Zorgaanbieder.
2. De Zorgaanbieder waarborgt een actief overleg tussen de betrokken Onderaannemers, met de huisarts als zorgcoördinator, over de status van een in zorg zijnde Verzekerde. De verplichting tot dit overleg en de positie van de huisarts worden gewaarborgd in de contractuele relatie tussen de Zorgaanbieder en Onderaannemers.
3. De Zorgaanbieder is gehouden in zijn contracten met Onderaannemers te borgen dat de voorwaarden uit deze overeenkomst worden nageleefd door de Onderaannemers. De relevante vereisten uit deze overeenkomst moeten dus worden opgenomen in de overeenkomsten met de Onderaannemers.”.
De Zorggroep sluit voorts contracten met de bij haar aangesloten huisartsen en andere zorgaanbieders. In de contracten met de huisartsen wordt onder meer vastgelegd welk bedrag ten laste van de op basis van DBC door belanghebbende van de zorgverzekeraar te ontvangen zorgkosten wordt doorbetaald aan de huisarts.
Tot de gedingstukken behoort een contract tussen de Zorggroep en een huisartsenpraktijk dat exemplarisch is voor alle met huisartsen afgesloten contracten. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 2 Verplichtingen van de Zorggroep
1 De Zorggroep is verantwoordelijk voor de organisatie van de multidisciplinaire Diabeteszorg en zorgt ervoor dat de patiënten de verschillende onderdelen van deze zorg op kwalitatief verantwoorde wijze en in onderlinge samenhang geleverd krijgen. In dit kader ziet de Zorggroep erop toe dat alleen samenwerkingsovereenkomsten worden aangegaan met zorgaanbieders waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij kwalitatief verantwoorde zorg leveren. (..)
6 De zorggroep is mede verantwoordelijk voor de uitvoer van de activiteiten benoemd in het Plan van Aanpak. (..)
Artikel 3 Verplichtingen van de Huisarts – kwaliteit van zorg
(…)
3 De Huisarts voert de regie over de zorgverlening aan zijn patiënten in het kader van de Diabeteszorg. De deelnemende Huisarts initieert de zorgverlening aan de patiënt en stelt bij aanvang van het zorgproces voor iedere patiënt een individueel behandelplan op. Zo nodig verwijst hij de patiënt (periodiek) naar de overige hulpverleners die deelnemen aan het Diabeteszorgprogramma (…). De Huisarts vormt aldus de spil in het multidisciplinaire behandeltraject van de Diabeteszorg.(….)
6 De Huisarts, als regisseur van de zorgverlening, draagt zorg voor actief overleg met de andere onderaannemers over de status van een in zorg zijnde patiënt.
7 De deelnemende Huisarts handelt ter uitvoering van een tussen hem en de patiënt bestaande geneeskundige behandelingsovereenkomst. De deelnemende Huisarts is in de relatie tot de patiënt verantwoordelijk voor de (kwaliteit van de) geleverde en de te leveren zorg aan de patiënt. De medische eindverantwoordelijkheid ligt derhalve bij de Huisarts. (….)
Artikel 6 Vrijwaring, aansprakelijkheid, verzekering, achterafcontrole
1 De samenwerking tussen de Zorggroep en de Huisarts laat onverlet de eigen verplichtingen en verantwoordelijkheden die de Huisarts uit hoofde van zijn/haar individuele beroepsuitoefening heeft op grond van de geldende wet- en regelgeving. (…)
3 De Huisarts vrijwaart de Zorggroep voor aansprakelijkheid voor alle schade die voortvloeit uit omstandigheden die de Huisarts kunnen worden toegerekend.
4 De Zorggroep vrijwaart de Huisarts voor aansprakelijkheid voor alle schade die voortvloeit uit omstandigheden die de Zorggroep kunnen worden toegerekend. (…)”.
Bij de Zorggroep zijn ongeveer 150 huisartsen aangesloten. In de verschillende zorgprogramma’s nemen ruim 30.000 patiënten deel. Bij het zorgprogramma Diabetes Mellitus type 2 zijn de volgende ketenpartners betrokken: een huisarts, een diabetesverpleegkundige, een diëtist en zo nodig een podotherapeut, een oogarts en een internist.
Uit de in 2.2.1. genoemde beleidsregel volgt dat voor de contracten tussen belanghebbende en zorgverzekeraars vrije tarieven gelden. In de beleidsregel is ook bepaald dat de zorg moet bestaan uit een ziektespecifieke en een generieke component waarbij de organisatiestructuur en de kwaliteitscyclus waarbinnen de zorgonderdelen geleverd worden, ten minste dienen te voldoen aan criteria zoals gesteld in het vigerende zorgstandaard model van het Coördinatieplatform Zorgstandaarden.
Volgens de gedingstukken vallen onder overheadkosten, die de Zorggroep vergoed krijgt van de zorgverzekeraars, kosten die worden gemaakt ten behoeve van:
kwaliteitsverbetering;
nascholing van betrokken zorgverleners;
patiënten-onderzoeken;
organisatie van zorg; en
het verzamelen en bundelen van patiëntgegevens in een keteninformatiesysteem.
Bij besluit van 23 december 2015 (Staatsblad 2015 Nr. 544) is voor instellingen als de Zorggroep met ingang van 1 januari 2016 een vrijstelling van omzetbelasting opgenomen in post b.20 van Bijlage B, behorend bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). De vrijstelling geldt voor “samenwerkingsverbanden op het gebied van multidisciplinaire eerstelijns- (en geboorte)zorg die kosten voor zorgprestaties declareren voor zover deze diensten worden bekostigd op grond van de Zorgverzekeringswet en nader staan beschreven in de door de Nederlandse Zorgautoriteit voor deze vormen van zorg vastgestelde beleidsregels ingevolge de Wet markordening gezondheidszorg”. Volgens dit besluit zijn de diensten van belanghebbende per 1 januari 2016 vrijgesteld van omzetbelasting op basis van artikel 11, lid 1, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB 1968).
Er zijn ongeveer 115 zorggroepen in Nederland die zorgprogramma’s uitvoeren die vergelijkbaar zijn met die van de Zorggroep.
De Inspecteur heeft omzetbelasting nageheven over de bedragen die belanghebbende van de verzekeraars heeft ontvangen als vergoeding voor overheadkosten.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Zijn de diensten die de Zorggroep verricht vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel g, van de Wet OB 1968?
-
Dienen de diensten die de Zorggroep verricht op grond van het neutraliteitsbeginsel te worden vrijgesteld van omzetbelasting?
-
Zijn de diensten die de Zorggroep verricht vrijgesteld op de grond dat de Zorggroep een instelling van sociale aard is als bedoeld in artikel 132, lid 1, onderdeel g, van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: de btw-richtlijn)?
-
Kan belanghebbende zich met succes beroepen op het gelijkheidsbeginsel?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen en beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.