Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5581, 16/03579 en 16/03580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5581, 16/03579 en 16/03580

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 december 2017
Datum publicatie
15 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5581
Formele relaties
Zaaknummer
16/03579 en 16/03580

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft de Italiaanse nationaliteit en woont sinds medio 1962 in Nederland. Zij was vanaf 1 september 1971 tot 1 september 1997 in dienst bij het Italiaanse consulaat te Rotterdam. In 2011 heeft belanghebbende ter zake van deze dienstbetrekking een Italiaans staatspensioen ter hoogte van € 15.355 ontvangen. In dit jaar heeft belanghebbende werkzaamheden verricht voor een culturele vereniging zonder winstoogmerk en hiervoor een bruto (onkosten)vergoeding van € 3.900 ontvangen. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV het staatspensioen zowel tot het premie-inkomen voor de Awbz als tot het bijdrage-inkomen voor de Zvw gerekend. Naar het oordeel van het Hof kwalificeren de door belanghebbende voor de culturele vereniging verrichte werkzaamheden als werkzaamheden in de zin van artikel 11, lid 3, onderdeel a, van de Verordening (EG) nr. 883/2004, op grond waarvan uitsluitend de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is. Het Nikula-arrest (Hof van Justitie EU van 18 juli 2006, nr. C-50/05, ECLI:EU:C:2006:493) kan, naar het oordeel van het Hof, in het onderhavige geval niet toegepast worden. De Inspecteur heeft derhalve het staatspensioen in het jaar 2011 terecht tot het premie-inkomen en bijdrage-inkomen gerekend. Voorts faalt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, aangezien van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur, inhoudende dat het staatspensioen niet tot het premie-inkomen respectievelijk het bijdrage-inkomen over het jaar 2010 zou behoren, niet is gebleken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03579 en 16/03580

Uitspraak op het hoger beroep van

mevrouw [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 juni 2016, nummers AWB 15/1191 en AWB 15/1192, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.16.01 met dagtekening 29 april 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) over het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen en een premie-inkomen van € 26.887. Voorts is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] .W.16.01.4 met dagtekening 29 april 2014 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over het jaar 2011 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 18.166 (hierna: de aanslag Zvw).

1.2.

Na tegen de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, deze aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met het nummer AWB 15/1191 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van het hoger beroep met het nummer 16/03579 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 10 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de echtgenoot van belanghebbende, de heer [A] (hierna: de echtgenoot van belanghebbende), alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C] .

1.7.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De echtgenoot van belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft de Italiaanse nationaliteit en woont sinds medio 1962 in Nederland. Zij was vanaf 1 september 1971 tot 1 september 1997 in dienst bij het Italiaanse consulaat te Rotterdam.

2.2.

In verband met voornoemde dienstbetrekking ontvangt belanghebbende vanaf 1 september 1997 een Italiaans staatspensioen (hierna: het staatspensioen). In 2011 heeft belanghebbende ter zake van dit pensioen een bedrag van € 15.355 ontvangen. Uit de door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) gegeven beschikking op bezwaar van 15 mei 2002, nr. [nummer] , volgt dat dit staatspensioen een op de Italiaanse socialezekerheidswetgeving gebaseerd ouderdomspensioen is.

2.3.

Italië heeft over het aan belanghebbende uitgekeerde staatspensioen geen premies of bijdragen in verband met dekking van ziektekosten ingehouden.

2.4.

Vanaf 1 april 2005 ontvangt belanghebbende een Nederlandse AOW-uitkering. In 2011 heeft belanghebbende in dat kader € 8.721 genoten. Op deze AOW-uitkering heeft de SVB premie Algemene wet bijzondere ziektekosten (hierna: Awbz) en bijdrage Zvw ingehouden.

2.5.

In 2011 heeft belanghebbende werkzaamheden verricht voor een culturele vereniging zonder winstoogmerk [D] te [woonplaats] (hierna: de culturele vereniging). Belanghebbende heeft geen (arbeids-)overeenkomst gesloten met de culturele vereniging. De werkzaamheden die belanghebbende verricht, bestaan uit het geven van lessen en het verzorgen van conversatie-groepen. Belanghebbende heeft hiervoor in 2011 een bruto (onkosten)vergoeding van € 3.900 ontvangen.

2.6.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.887. In dit inkomen zijn begrepen de AOW-uitkering van € 8.721, het staatspensioen van € 15.355 en de (onkosten)vergoeding die belanghebbende heeft ontvangen van de culturele vereniging, waarbij op het bruto ontvangen bedrag van € 3.900 een bedrag van € 1.089 aan kosten in aftrek is gebracht, hetgeen resulteert in een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.811. Voorts heeft belanghebbende verklaard dat het staatspensioen niet tot het premie-inkomen en tot het bijdrage-inkomen gerekend moet worden.

2.7.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een premie-inkomen van € 26.887 en de aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 18.166. De Inspecteur heeft derhalve het staatspensioen tot het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen gerekend.

2.8.

Voor zover in de onderhavige procedure relevant, heeft belanghebbende in de aangifte IB/PVV met betrekking tot het jaar 2010 (hierna: de aangifte IB/PVV 2010) het staatspensioen niet tot het premie-inkomen gerekend. Ter onderbouwing heeft belanghebbende (handgeschreven) de volgende opmerking op het aangiftebiljet geplaatst:

Is premievrij (inclusief ZVW) Italiaans staatspensioen (diplomatiek ambtenaar), volgens Verdrag Italië/Ned. d.d. 8 mei 1990, art. 14 § 1 en art. 19 lid 2 a uitsluitend belastbaar in Italië.”.

2.9.

Voorts heeft belanghebbende in de aangifte IB/PVV 2010 verzocht om vermindering van het bijdrage-inkomen voor de Zvw met een bedrag van € 15.129. Belanghebbende heeft hier handgeschreven de volgende opmerking bij geplaatst:

betreft Italiaans ambtelijk pensioen”.

2.10.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de premie volksverzekeringen opgelegd waarbij het staatspensioen niet tot het premie-inkomen is gerekend. Voorts is over dat jaar aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (hierna: de aanslag Zvw 2010) opgelegd waarbij het staatspensioen wel tot het bijdrage-inkomen is gerekend.

2.11.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Zvw 2010. Gelijktijdig heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aan haar over het jaar 2009 opgelegde aanslag IB/PVV en aanslag Zvw, omdat het staatspensioen zowel tot het premie-inkomen als het bijdrage-inkomen is gerekend.

2.12.

Bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar met dagtekening 6 februari 2013 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2009, de aanslag Zvw 2009 en de aanslag Zvw 2010 gehandhaafd.

2.13.

De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve bij beschikking met dagtekening 16 juli 2013 de aanslag IB/PVV 2010 verminderd naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.594 en naar een premie-inkomen van € 9.465.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Inspecteur, gelet op Verordening (EG) nr. 883/2004, terecht en tot het juiste bedrag premie Awbz en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw berekend over het Italiaanse staatspensioen?

2. Zo ja, is bij belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de Inspecteur het staatspensioen in het jaar 2011 niet tot het premie-inkomen voor de Awbz en het bijdrage-inkomen voor de Zvw zou rekenen?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat vraag 1 ontkennend en vraag 2 bevestigend beantwoord moet worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Zakelijk weergegeven heeft de echtgenoot van belanghebbende ter zitting het volgende verklaard:

- Mijn echtgenote verzorgt lezingen en conversatie-groepen voor (afstammelingen van) emigranten die met name afkomstig zijn uit Sardinië. Mijn echtgenote verricht deze werkzaamheden niet met het oog op het verkrijgen van de onkostenvergoeding, maar enerzijds om een positieve bijdrage te leveren aan de samenleving en anderzijds om haar sociale contacten te onderhouden;

- Italië heeft geen premies of bijdragen in verband met de dekking van ziektekosten op het staatspensioen ingehouden; en

- Italië maakt geen onderscheid tussen premieheffing en belastingheffing.

3.5.

Zakelijk weergegeven heeft de Inspecteur ter zitting het volgende verklaard:

-

Indien belanghebbende geen vergoeding had ontvangen voor de werkzaamheden die zij voor de culturele vereniging heeft verricht, dan zou artikel 11, lid 3, onderdeel e, van de Verordening (EG) nr. 883/2003 van toepassing zijn. Belanghebbende heeft echter een netto vergoeding van € 2.811 ontvangen, hetgeen voldoende is om te kwalificeren als een vergoeding die is verkregen in verband met werkzaamheden die zijn verricht in het economische verkeer. Ik stel mij dan ook op het primaire standpunt dat artikel 11, lid 3, onderdeel a, van de Verordening (EG) nr. 883/2003 van toepassing is; en

-

Ik betwist dat door de wijze waarop het staatspensioen in het jaar 2010 in de IB/PVV-heffing is betrokken, bij belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat dit pensioen in toekomstige jaren niet tot het premie-inkomen voor de Awbz respectievelijk het bijdrage-inkomen voor de Zvw gerekend zou worden. Het feit dat het staatspensioen in het jaar 2010 niet in het premie-inkomen voor de Awbz is betrokken, berust niet op een bewuste standpuntbepaling doch is het gevolg van een compromis in het kader van de toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).

3.6.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.887 en een premie-inkomen van € 11.532 en vermindering van de aanslag Zvw naar een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.811. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing