Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5584, 16/03581
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5584, 16/03581
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 december 2017
- Datum publicatie
- 15 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5584
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:4550, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/03581
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij echtscheidingsconvenant, waaruit is af te leiden dat partijen bedoeld hebben de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS) te willen toepassen, van 12 november 2009 is de huwelijksgemeenschap en het pensioenvermogen verdeeld. Tot de huwelijksgemeenschap hebben, voor zover van belang, de echtelijke woning en een lijfrentepolis behoord. Op 18 januari 2010 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat de pensioenrechten alsmede het lijfrenterecht op grond van artikel 3:102, lid 3, van de Wet IB bij belanghebbende zijn belast. Het Hof stelt vast dat belanghebbende en haar ex-echtgenoot niet hebben afgezien van de toepassing van de WVPS, maar desondanks zijn overgegaan tot pensioenverrekening, waarbij belanghebbende een deel van haar pensioenaanspraken heeft afgestaan in ruil voor het aan haar toebedelen van het woonhuis. Anders dan belanghebbende is het Hof van oordeel dat de Inspecteur in het juiste jaar heeft geheven. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het gelijk is aan de Inspecteur.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03581
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2016, nummer BRE 15/3212 betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 225.003. Tevens is bij beschikking € 7.007 heffingsrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag - en naar het Hof begrijpt de beschikking - zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.820. Daarnaast is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 992 en is de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep en belanghebbende incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en de Inspecteur heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep van belanghebbende.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] en [B] , namens de Inspecteur, alsmede namens belanghebbende [C] .
Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is op [datum 1] 1972 in gemeenschap van goederen gehuwd met [D] (hierna: de ex-echtgenoot).
Op [datum 2] is de echtscheiding tussen belanghebbende en haar toenmalige echtgenoot door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch uitgesproken waarna op [datum 3] 2010 de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij echtscheidingsconvenant van 12 november 2009 is de huwelijksgemeenschap en het pensioenvermogen verdeeld. Tot de huwelijksgemeenschap hebben, voor zover van belang, de echtelijke woning en een lijfrentepolis behoord. In het echtscheidingsconvenant is onder meer het volgende opgenomen:
“De ondergetekenden: (…) samen te noemen “partijen”;
Nemen in aanmerking (…)
- dat voor het geval de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken en de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, partijen de gevolgen van deze echtscheiding op de hieronder omschreven wijze met elkaar hebben geregeld. (…)
Artikel 4 DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] 1 te [E] , kadastraal bekend gemeente [E] , sectie [--] , nummer [000] , groot 6.93 are.
(…)
De in artikel 4.1 omschreven onroerende zaak wordt voor de daaraan volgens het taxatierapport van Makelaarskantoor [F] d.d. 19 november 2007 toegekende waarde van € 565.000,00 (bijlage 2) toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening, voor zover het betreft het bedrag € 118.824,00, voor haar rekening te houden en deze te voldoen als haar eigen schuld met uitsluiting van de man.
Het betreft de schuld aan de “ [de Bank] ”, te Amsterdam, waarvoor de akte met hypotheekstelling is verleden op l9 december 1980 onder nummer [nummer 1] , voor notaris [G] te [H] , thans in hoofdsom groot € 232.269,00 (bijlage 3).
(…)
Partijen geven hierbij opdracht aan notaris (…) om, zo mogelijk binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, een notariële akte te verlijden waarbij de onroerende zaak (…) aan de vrouw geleverd wordt.
(…)
Ten gevolge van de toedeling zoals bepaald in artikel 4.2 met betrekking tot de onroerende zaak wordt de vrouw overbedeeld voor een bedrag van € 262.724,50. (…)
Artikel 5. VERDELING OVERIGE VERMOGENSBESTANDDELEN IN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
(…)
Aan de vrouw worden toegedeeld de navolgende activa:
(…)
▪ Lijfrentepolis afgesloten ten name van de man bij [J] B.V. en wel voor een deel groot € 85.824,00
(…)
Aan de man worden toegedeeld de navolgende activa:
(…)
▪ Lijfrentekapitaal afgesloten bij [J] B.V. en wel voor een deel groot € 112.182,00
(…)
Artikel 7. DE PENSIOENEN EN DE VEREVENING DAARVAN
De man heeft vóór althans tijdens het huwelijk van partijen aanspraken opgebouwd op:
• Ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, overbruggingspensioen, pensioen in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en pensioen, in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten onder nummer [nummer 2] , bij [J] B.V.;
• Ouderdoms-, en nabestaandenpensioen bij Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten onder nummer [nummer 2] ;
• Ouderdoms-, en nabestaandenpensioen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
De vrouw heeft tijdens het huwelijk van partijen aanspraken opgebouwd op ouderdoms-, nabestaanden- en overbruggingspensioen bij [J] B.V.
In het kader van de echtscheiding zijn partijen overeengekomen dat aan de man worden toegedeeld:
a. a) het ten name van hem bij [J] B.V. opgebouwde ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, overbruggingspensioen, pensioen in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en pensioen in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten onder nummer [nummer 2] ;
b) het ten name van hem bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen;
c) 10% van het ten name van hem bij het Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten opgebouwde
ouderdoms-, en nabestaandenpensioen
d) het ten name van de vrouw bij [J] B.V. opgebouwde ouderdoms-, en nabestaandenpensioen en het na 30 juni 2007 opgebouwde overbruggingspensioen. De man wenst daarbij gebruik te maken van de in de Wet verevening pensioenen bij scheiding opgenomen mogelijkheid tot conversie. De vrouw gaat akkoord met deze conversie.
Aan de vrouw worden toegedeeld:
a. a) 90% van het ten name van de man bij het Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten opgebouwde ouder-doms-, en nabestaandenpensioen.
De vrouw wenst daarbij gebruik te maken van de in de Wet verevening pensioenen bij scheiding opgenomen mogelijkheid tot conversie. De man gaat akkoord met deze conversie;
b) het ten name van de vrouw tot 30 juni 2007 bij [J] B.V. opgebouwde overbrugging pensioen zijn € 9.977,00 per jaar vanaf 1 oktober 2010 gedurende een periode van 5 jaar en stijgend met 2% per jaar. De vrouw wil gebruik maken van de mogelijkheid om dit pensioen vervroegd in te laten gaan, namelijk op 1 februari 2009. Het pensioen zal dan € 7.129,00 bedragen op jaarbasis en stijgen met 2% per jaar en eindigen op 65 jarige leeftijd.
Partijen informeren zelf de onder lid 1 en lid 2 van dit artikel genoemde pensioenmaatschappijen en de besloten vennootschap [J] B.V. waar de pensioenen zijn opgebouwd omtrent de toedeling aan de man, de toedeling aan de vrouw en het verzoek tot conversie voor de vrouw. Partijen zijn zich ervan bewust dat de melding dient te geschieden binnen twee jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [K] .”
Bij het echtscheidingsconvenant is een bijlage gevoegd van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het pensioenvermogen. De pensioenrechten minus een belastinglatentie van 20% zijn op in totaal € 777.453 gewaardeerd. Hiervan is € 229.544 aan belanghebbende toegerekend en € 547.909 aan de ex-echtgenoot. De lijfrentepolis minus een belastinglatentie van 20% is op € 158.405 gewaardeerd. Hiervan is € 68.659 aan belanghebbende toebedeeld (80% van € 85.824) en € 89.746 (80% van € 112.182) aan de ex-echtgenoot. De woning is gewaardeerd op € 525.449 (minus de hypotheekschuld en plus de waarde van de spaarpolis) en aan belanghebbende toebedeeld. Volgens de bijlage is het totale vermogen in het kader van de echtscheiding op een zodanige wijze verdeeld dat ieder van de echtgenoten een vermogen ontvangt met een totale waarde van afgerond € 800.000.
In zijn aan de Inspecteur gerichte brief van 3 juni 2013 schrijft belanghebbendes gemachtigde:
“U geeft aan dat uit u informatie blijkt dat de totale alimentatie over 2010 € 203.400 bedraagt. Hierbij gaat u er onder andere vanuit dat een bedrag ad. € 169.726 aangegeven had moeten worden in verband met bedragen die voldaan zouden zijn in verband met de verrekening van pensioen- en lijfrenterechten. In het kader van de verdeling van het vermogen zijn echter geen bedragen over en weer betaald, maar is het volledige vermogen dusdanig verdeeld dat ieder 50% toebedeeld heeft gekregen.”
Met dagtekening 24 april 2012 heeft belanghebbende haar aangifte IB/PVV voor 2010 ingediend. In de aangifte is als ontvangen alimentatie een bedrag van € 30.910 vermeld. De Inspecteur heeft de primitieve aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.187.
Met dagtekening 23 november 2013 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het eerder vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is verhoogd met een bedrag van € 171.816, naar € 225.003. De correctie bestaat uit een bedrag van € 2.090 aan meer genoten alimentatie en een bedrag van € 169.726 aan periodieke uitkeringen op grond van het in artikel 3:102, lid 3, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) bepaalde. De Inspecteur heeft laatstgenoemde correctie gemotiveerd met de stelling dat de pensioenrechten en lijfrente bij de echtscheiding zodanig zijn verdeeld dat de ex-echtgenoot voor een bedrag van € 169.726 is overbedeeld in die zin dat die verdeling zodanig was dat de ex-echtgenoot meer heeft verkregen dan de helft van de pensioenrechten en lijfrente. Deze ‘overbedeling’ heeft in de berekening van de Inspecteur voor een bedrag van € 159.183 (50% van € 777.453 = € 388.727 - € 229.544) betrekking op de pensioenrechten en voor een bedrag van € 10.543 (50% van € 158.405 = € 79.202 - € 68.659) op de lijfrente. Belanghebbende is voor haar ‘onderbedeling’ met betrekking tot de pensioenrechten en lijfrenten gecompenseerd door een ‘overbedeling’ van de andere vermogensbestanddelen van de boedel, in het bijzonder het woonhuis, aldus de Inspecteur.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de hoogte van de navorderingsaanslag over het jaar 2010. In het bijzonder houdt partijen in hoger beroep verdeeld of belanghebbende in het onderhavige jaar, op grond van artikel 3:102, lid 3, van de Wet IB belast dient te worden met een bedrag van € 159.183 in verband met de verrekening van pensioenrechten en met een bedrag van € 10.543 terzake van de verrekening van een lijfrente.
De Inspecteur is van mening dat voornoemde bedragen in het jaar 2010 bij belanghebbende terecht zijn belast omdat zij in het kader van het echtscheidingsconvenant pensioen- en lijfrenterechten heeft verrekend. Belanghebbende is de opvatting toegedaan dat de verdeling van de pensioenrechten onbelast is. Voorts is zij subsidiair van mening dat de verdeling van de pensioen- en lijfrenterechten reeds in 2009 heeft plaatsgevonden zodat ook hierom de in geschil zijnde navorderingsaanslag in zoverre ten onrechte is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, alsmede tot vermindering van de navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.277, alsmede tot dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.