Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4550, AWB - 15 _ 3212
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4550, AWB - 15 _ 3212
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 juli 2016
- Datum publicatie
- 10 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:4550
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:5584, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 3212
Inhoudsindicatie
Belanghebbende was in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij echtscheiding is het leeuwendeel van de pensioenrechten en lijfrenteaanspraken aan de ex-echtgenoot toegerekend. Daar tegenover staat dat de woning aan belanghebbende is toegedeeld. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende voor haar onderbedeling met betrekking tot de pensioenrechten en lijfrenten is gecompenseerd door overbedeling van de woning. Zij heeft daarom volgens de inspecteur een uitkering genoten als bedoeld in artikel 3.102, derde lid, van de Wet IB, en wel in het jaar volgend na ondertekening van het echtscheidingsconvenant.
Wat betreft de verrekening van pensioenrechten oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de echtgenoten bij echtscheiding de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten hebben uitgesloten. In zoverre is artikel 3.102, derde lid, van de Wet IB daarom niet van toepassing.
Wat betreft de verrekening van de lijfrenten oordeelt de rechtbank dat artikel 3.102, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB wel van toepassing is. De inspecteur heeft belanghebbende hiervoor terecht belast in het jaar volgend op de ondertekening van het echtscheidingsconvenant. De uitkering is eerst in dat jaar genoten ten gevolge van de levering van de woning.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/3212
Uitspraak van 21 juli 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 225.003.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2015 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 mei 2015, ontvangen bij de rechtbank op 18 mei 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is op [datum] 1972 in gemeenschap van goederen getrouwd met [A] (hierna de ex-echtgenoot).
Op [datum] 2010 is de echtscheiding door de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch uitgesproken waarna op [datum] 2010 de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij echtscheidingsconvenant van 12 november 2009 is het huwelijksvermogen verdeeld. Tot de huwelijksgemeenschap hebben, voor zover van belang, de echtelijke woning, aanspraken op pensioenen en een lijfrente behoord. In het echtscheidingsconvenant is onder meer in de hierna te noemen artikelen het volgende opgenomen:
“Artikel 4 DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend [gemeente X], [kadastrale gegevens].
(…)
De in artikel 4.1 omschreven onroerende zaak wordt voor de daaraan volgens het taxatierapport van [makelaarskantoor] d.d. 19 november 2007 toegekende waarde van € 565.000,00 (bijlage 2) toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening, voor zover het betreft het bedrag € 118.824,00, voor haar rekening te houden en deze te voldoen als haar eigen schuld met uitsluiting van de man.
Het betreft de schuld aan de “[Bank]”, te Amsterdam, waarvoor de akte met hypotheekstelling is verleden op l9 december 1980 onder nummer [nummer], voor notaris [notaris] te Eindhoven, thans in hoofdsom groot € 232.269,00 (bijlage 3).
(…)
Artikel 5. VERDELING OVERIGE VERMOGENSBESTANDDELEN IN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
(…)
Aan de vrouw worden toegedeeld de navolgende activa:
(…)
▪ Lijfrentepolis afgesloten ten name van de man bij [B BV] en wel voor een deel groot € 85.824,00
(…)
Aan de man worden toegedeeld de navolgende activa:
(…)
▪ Lijfrentekapitaal afgesloten bij [B BV] en wel voor een deel groot € 112.182,00
(…)
Artikel 7. DE PENSIOENEN EN DE VEREVENING DAARVAN
De man heeft voor althans tijdens het huwelijk van partijen aanspraken opgebouwd op:
• Ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, overbruggingspensioen, pensioen in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en pensioen, in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten onder nummer [nummer], bij [B BV];
• Ouderdoms-, en nabestaandenpensioen bij Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten onder nummer [nummer];
• Ouderdoms-, en nabestaandenpensioen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
De vrouw heeft tijdens het huwelijk van partijen aanspraken opgebouwd op ouderdoms-, nabestaanden- en overbruggingspensioen bij [B BV]
In het kader van de echtscheiding zijn partijen overeengekomen dat aan de man worden toegedeeld:
a. a) het ten name van hem bij [B BV] opgebouwde ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, overbruggingspensioen, pensioen in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en pensioen in verband met de overbrugging van het ouderdomspensioen bij Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten onder nummer [nummer];
b) het ten name van hem bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen;
c) 10% van het ten name van hem bij het Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten opgebouwde ouderdoms-, en nabestaandenpensioen
d) het ten name van de vrouw bij [B BV] opgebouwde ouderdoms-, en nabestaandenpensioen en het na 30 juni 2007 opgebouwde overbruggingspensioen. De man wenst daarbij gebruik te maken van de in de Wet verevening pensioenen bij scheiding opgenomen mogelijkheid tot conversie. De vrouw gaat akkoord met deze conversie.
Aan de vrouw worden toegedeeld:
a. a) 90% van het ten name van de man bij het Pensioenfonds Tandartsen en Tandartsspecialisten opgebouwde ouderdoms-, en nabestaandenpensioen.
De vrouw wenst daarbij gebruik te maken van de in de Wet verevening pensioenen bij scheiding opgenomen mogelijkheid tot conversie. De man gaat akkoord met deze conversie;
b) het ten name van de vrouw tot 30 juni 2007 bij [B BV] opgebouwde overbrugging pensioen zijn € 9.977,00 per jaar vanaf 1 oktober 2010 gedurende een periode van 5 jaar en stijgend met 2% per jaar. De vrouw wil gebruik maken van de mogelijkheid om dit pensioen vervroegd in te laten gaan, namelijk op 1 februari 2009. Het pensioen zal dan € 7.129,00 bedragen op jaarbasis en stijgen met 2% per jaar en eindigen op 65 jarige leeftijd.
Partijen informeren zelf de onder lid 1 en lid 2 van dit artikel genoemde pensioenmaatschappijen en de besloten vennootschap [B BV] waar de pensioenen zijn opgebouwd omtrent de toedeling aan de man, de toedeling aan de vrouw en het verzoek tot conversie voor de vrouw. Partijen zijn zich ervan bewust dat de melding dient te geschieden binnen twee jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikkÏng in de registers van de burgerlijke stand van de [gemeente Y].”
Bij het echtscheidingsconvenant is een bijlage gevoegd van de verdeling van het huwelijksvermogen. De pensioenrechten inclusief een belastinglatentie van 20% zijn op in totaal € 777.453 gewaardeerd. Hiervan is € 229.544 aan belanghebbende toegerekend en € 547.909 aan de ex-echtgenoot. De lijfrente inclusief een belastinglatentie van 20% is op € 158.405 gewaardeerd. Hiervan is € 68.659 aan belanghebbende toebedeeld (80% van € 85.824) en € 89.746 (80% van € 112.182) aan de ex-echtgenoot. De woning is gewaardeerd op € 525.449 (inclusief hypotheekschuld en spaarpolis) en aan belanghebbende toebedeeld. Volgens de bijlage is het vermogen in het kader van de echtscheiding op een zodanige wijze verdeeld dat ieder van de echtgenoten vermogen ontvangt met een totale waarde van afgerond € 800.000.
Met dagtekening 24 april 2012 heeft belanghebbende haar aangifte ib/pvv over 2010 ingediend. In de aangifte is als ontvangen alimentatie een bedrag van € 30.910 vermeld. De inspecteur heeft de definitieve aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.187.
Met dagtekening 23 november 2013 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het eerder vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is verhoogd met een bedrag van € 171.816, naar € 225.003. De bijtelling bestaat uit een bedrag van € 2.090 aan volgens de inspecteur meer genoten alimentatie. Tevens heeft de inspecteur een bedrag van € 169.726 als aangewezen periodieke uitkering en verstrekking bijgeteld. De inspecteur heeft laatstgenoemde correctie gemotiveerd met de stelling dat de pensioenrechten en lijfrente bij de echtscheiding zodanig zijn verdeeld dat de ex-echtgenoot voor een bedrag van € 169.726 is overbedeeld in die zin dat die verdeling zodanig was dat de ex-echtgenoot meer heeft verkregen dan de helft van de pensioenrechten en lijfrente. Deze ‘overbedeling’ heeft in de berekening van de inspecteur voor een bedrag van € 159.183 (50% van (€ 547.909 - € 229.544)) betrekking op de pensioenrechten en voor een bedrag van € 10.543 (50% van (€ 89.746 - € 68.659) op de lijfrente. Belanghebbende is voor haar ‘onderbedeling’ met betrekking tot de pensioenrechten en lijfrenten gecompenseerd door een ‘overbedeling’ van de andere vermogensbestanddelen van de boedel, in het bijzonder het woonhuis, aldus de inspecteur.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of het beroep niet-ontvankelijk is, en, zo nee, of de inspecteur beschikt over een voor navordering vereist nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR en, zo ja, of belanghebbende in 2010 een op grond van artikel 3.102, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) belastbare periodieke uitkering en/of verstrekking heeft ontvangen. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de bijtelling van het bedrag van € 2.090 aan volgens de inspecteur meer genoten alimentatie niet langer wordt betwist.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de navorderingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.277 (€ 225.003 minus € 169.726). De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.